Aan: de werkgroepleden toetsingen

0

Afspraken toetsing indicatiestellingen psychotherapie

Utrecht, 15 oktober 2004

Sinds januari 2004 zijn door het landelijk bestuur drie bijeenkomsten georganiseerd voor alle toetsingscommissies.

Tijdens het landelijk overleg van deze commissies op 13 april 2004 zijn aspecten van de inhoudelijke toetsing doorgenomen. In onderstaande tekst zijn de afspraken verwerkt.

Op het recente overleg op 12 oktober is besloten dit stuk vanwege zijn informatieve waarde naar alle leden te sturen.

Inleiding

Laten we ter bepaling van de gedachten bij het begin beginnen:

Waarom is de Toetsingscommissie ingesteld?

Om te kunnen verantwoorden dat overheidsgelden worden besteed aan psychotherapeutische behandelingen en het daarmee gepaard gaande diagnostisch onderzoek. Het doel van de Toetsingscommissie is beschreven in de Uitkomst van Overleg (UvO).

Hieruit vloeien de volgende centrale vragen voort voor de Toetsingscommissie:

1. Is de therapeut in staat geweest om de door de cliënt verstrekte informatie om te zetten in een passende diagnose en een daarmee samenhangend behandelaanbod?

  1. Is voor dit behandelaanbod psychotherapie de geëigende behandelvorm?

Voor de beantwoording van deze twee vragen moet de informatie van de behandelaar in grote lijnen aan bepaalde eisen voldoen. Deze eisen worden bepaald door de betekenis van de toetsing. Het betreft een marginale toetsing op basis van inhoudelijke informatie.

De eisen t.a.v. de informatie kunnen als volgt gesteld worden:

  1. Er moet interne consistentie bestaan tussen hulpvraag, diagnose en behandelplan.
  1. De klassieke diagnose is een werkhypothese over de genese van de problematiek en de instandhoudende factoren.

Vervolgens kunnen wij criteria formuleren met een landelijke geldigheid, alsmede criteria die regionaal kunnen verschillen.

Uitwerking op landelijk niveau

De volgende punten zijn landelijk nodig:

  1. Indien eerdere hulpverlening plaatsvond, dan vermelden bij welke vorm van hulpverlening: wanneer, met welke klachten en met welk resultaat.
  2. Relevante ontwikkelingsgegevens: een goed lopend verhaal (dus geen telegramstijl of invuloefening) waarin relevante bijzonderheden in de functie-ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling, inbedding in het opvoedings- en maatschappelijk systeem zodanig beschreven moeten worden dat een beeld gevormd kan worden omtrent de psychodynamiek van de cliënt en de wisselwerking met de omgeving.
  3. Aard van de klachten/luxerende factoren: hierin de concrete klachten, dus bijv. bij een veronderstelde depressie de symptomen, en niet: symptomen van een depressie. Het betreft de klachten zoals door de cliënt geformuleerd.
  4. Aard van de hulpvraag: zoals door de cliënt gesteld.
  5. Klinische observatie: een impressie van de therapeut over de cliënt. Zo’n impressie maakt voor de toetsers inzichtelijk wie of wat de aanvrager voor zich heeft. Mochten er psychiatrische symptomen zijn, dan hier ook vermelden.
  6. DSM-IV-classificatie: nummering en beschrijving op as I en as II. In de praktijk blijkt de as I nog wel eens mager bediend vergeleken met de informatie die bekend is. Beide moeten gesteld worden. Andere assen alleen indien relevant.
  7. Klassieke diagnose: deze moet conform de handleiding gedefinieerd worden. Uit de diagnose blijkt of de therapeut begrijpt wat er speelt en of hij zorgvuldig te werk gaat.
    De wisselwerking met de omgeving moet bij kinderen en jeugdigen verplicht beschreven worden.
  8. Aantal intakesessies. Toelichting wordt gevraagd indien meer dan 5 sessies nodig. In uitzonderingsgevallen kan dat relevant zijn.
  9. Behandelplan: daarin het gebruikte referentiekader, het behandeldoel, voor wie, de frequentie, de kwalitatieve prognose en het te verwachten aantal benodigde sessies. Deze taxatie staat los van de beperkende maatregel van VWS.

Reacties van de Toetsingscommissie

worden gegeven in de vorm van opmerkingen, gewenste aanvullingen alvorens toestemming verleend kan worden, en mogelijk van een afwijzing.

Aanbeveling van een psychiatrisch consult

: in geval van een vermoeden van bijvoorbeeld een vitale depressie wordt een consult met een psychiater dringend geadviseerd. Hetzelfde geldt voor diagnoses waarvoor medicatie beschikbaar is, zoals ADHD.

Van een definitieve afwijzing is sprake als de behandeling bijvoorbeeld een andere hulpverleningsvorm vraagt, zoals het maatschappelijk werk, de onderwijsbegeleidingsdienst.

Uitwerking op regionaal niveau

Naast hetgeen landelijk op deze bijeenkomst is overeengekomen, kunnen Toetsingscommissies voor hun eigen regio specifieke richtlijnen aangeven in de vorm van een handleiding voor die regio.

Voorbeelden:

Over de specifieke invulling van de klassieke diagnose wordt niet eenduidig gedacht, zij het dat het om marginale verschillen gaat.

Het aantal assen dat moet worden ingevuld, kan per regio verschillen, evenals de gronden voor afwijzing.

Marga Akkerman, vice-voorzitter NVVP