
Laatste update: 14 oktober 2002
Voorwoord
Ongelukken meemaken wil niemand. Niet als slachtoffer, niet als getuige, niet als veroorzaker. “Een ongeluk zit in een klein hoekje”, luidt het spreekwoord. Het spreekwoord maakt goed duidelijk dat een ongeluk zo maar gebeurd kan zijn. En dat het meestal gebeurt als je het niet verwacht.
Veel ongelukken vinden tijdens het werk plaats : jaarlijks zelfs zo’n 300.000. Per jaar overlijden zelfs zo’n 100 werknemers aan de gevolgen van het ongeval.
Zorgen voor een werkomgeving, waarin helemaal geen ongelukken plaatsvinden, is onmogelijk. Toch is er op elke bedrijf een goed veiligheidsbeleid te voeren, zodat het aantal ongevallen tot een absoluut minimum beperkt blijft. Maar dan moet de wil er zijn om dit te doen. Die wil zeggen veel bedrijven wel te hebben, maar tegelijk doen niet alle bedrijven er voldoende aan. Dat blijkt uit het feit dat het aantal ongevallen op het werk de laatste jaren toeneemt. FNV Bondgenoten is hierdoor gealarmeerd geraakt. Er is een eigen onderzoek uitgevoerd om beter zicht te krijgen op het hoe en waarom van bedrijfsongevallen. Daaruit bleek dat er grote verschillen zijn tussen bedrijven. Sommige hebben hun zaakjes goed voor elkaar. Andere hebben nog niets geregeld.
Met deze brochure wordt kaderleden en OR-leden een handreiking gegeven hoe zij in hun eigen bedrijf een goed veiligheidsbeleid kunnen afdwingen. Gerbuik is gemaakt van citaten en voorbeelden uit het onderzoek van FNV Bondgenoten. Behalve de uitleg in de tekst staan achter in deze brochure diverse checklijsten en tips op een rij. Belangrijke regels en de wetgeving op dit punt zijn te vinden op de arbo-website van de bond.
Het onderwerp van deze brochure is veiligheid, niet over álle gezondheidsrisico’s op het werk. Onder veiligheid verstaan wij het ‘ verhinderen van onverwachtse gebeurtenissen, die leiden tot acute schade of letsel’.
In deze brochure wordt níet ingegaan op het thema ‘sociale onveiligheid’ (agressie en geweld van klanten). Deze problematiek verschilt in zo veel opzichten van de “klassieke veiligheid”, dat wij besloten hebben dit onderwerp niet in één en dezelfde brochure op te nemen. FNV Bondgenoten zal hieraan de komende periode apart aandacht besteden. Sociale onveiligheid is immers in sommige sectoren een zeer groot risico!
Adviesteam Kwaliteit van de Arbeid, FNV Bondgenoten,
Mei 2001.
Hoofdstuk 1. Waarom is een goed veiligheidsbeleid belangrijk?
In elk bedrijf zijn er wel regels om veiliger te werken. Toch is dat nog wat anders dan een veiligheidsbeleid. Bij een goed veiligheidsbeleid worden risico’s in kaart gebracht, worden er preventieve maatregelen bedacht, regels en procedures opgesteld, zijn er bedrijfshulpverleners aangewezen en ook opgeleid, en wordt er een ongevallenregistratie bijgehouden. En dat zijn dan nog slechts enkele elementen van een goed veiligheidsbeleid.
Waarom is dat zo belangrijk? Met gezond verstand kom je toch ook een heel eind?
Inderdaad : met gezond verstand kom je een heel eind. Maar werken aan veiligheid is een vak. En dat niet iedereen dat vak voldoende verstaat, blijkt wel uit het grote aantal bedrijfsongevallen, dat er elk jaar plaats vindt in ons land.
Veiligheidsbeleid steeds belangrijker In de wet staat, dat de werkgever verplicht is zijn werknemers een veilige werkomgeving te bieden. Maar er is meer dan plicht. Het gaat de werkgever ook steeds meer geld kosten, als hij zich er van af maakt. Niet alleen de kosten voor ziekte en arbeidsongeschiktheid lopen op, ook dienen werknemers steeds vaker schadeclaims in tegen hun werkgever. En zijn rechters meer dan vroeger geneigd de werknemer in het gelijk te stellen, zeker als de werkgever onvoldoende heeft gedaan om de veiligheid te waarborgen!
Veiligheidsbeleid is dus steeds belangrijker!
Feiten en cijfers Hoeveel ongevallen vinden er eigenlijk plaats? Precies is dat niet bekend. Alleen voor ernstige arbeidsongevallen geldt een meldingsplicht voor werkgevers, en niet elke werkgever houdt zich hieraan. Minder ernstige ongevallen hoeven helemaal niet gemeld te worden. Sommige bedrijven registreren dit toch, andere niet. Een totaalbeeld ontbreekt daarom.
Er zijn verschillende instanties, die cijfers over ongevallen verzamelen. De Arbeidsinspectie, de Stichting Consument en Veiligheid, het Centraal Bureau voor Statistiek. Worden deze cijfers naast elkaar gelegd, dan ontstaat het volgende beeld.
Cijfers…
|
Ongevallen zijn het topje van de risico-ijsberg
Behalve die ongevallen, waarvoor medische behandeling noodzakelijk is, zijn er veel bijna-ongevallen. Men spreekt wel van de ‘ongevallenpyramide’: in een organisatie waar 8 tot 10 zware ongevallen plaats vinden, vinden 1000 lichte ongevallen of zelfs 4000 incidenten per jaar plaats. Reken maar uit voor de eigen organisatie!
![]() |
Werknemer krijgt vaak zwarte piet
Ongevallen zijn een aanwijzing hoe veilig of onveilig een bedrijf is. Precieser geformuleerd : hoeveel aandacht er is voor veiligheid en veilig werken. Bedrijven die de registratie van ongevallen, ook kleine ongevallen, serieus nemen en dat gebruiken voor goed ongevalsonderzoek, kunnen er actief aan werken om de werksituatie veiliger te maken. Te vaak komt het voor, dat ongevallen toegeschreven worden aan slordigheid van de werknemer en het niet naleven van regels of procedures. Het ongeval wordt dan niet goed onderzocht, waardoor er onvoldoende wordt gedaan om herhaling te voorkomen.
Een eigen onderzoek van FNV Bondgenoten
Het aantal arbeidsongevallen neemt de laatste jaren toe. Hoe dit komt is niet duidelijk. Gedeeltelijk wordt dat veroorzaakt doordat er meer mensen werken op dit moment. Maar ook de toegenomen werkdruk en het grote aantal tijdelijke krachten kan een rol spelen. En er zijn nog veel werkgevers, die te weinig doen aan veiligheidsbeleid!
In de zomer van 2000 heeft FNV Bondgenoten een eigen onderzoek onder kaderleden gehouden naar ongevallen op het werk het veiligheidsbeleid in hun onderneming . Daaruit bleek, dat:
Reden genoeg voor ondernemingsraden om extra werk te maken van veiligheid op het werk! Het onderzoeksrapport is in zijn geheel te lezen op deze website (pdf-dokument, 279 kB) |
Hoofdstuk 2: Werken aan een veilige organisatie.
“In de chemische- en proces-industrie is vaak een goed georganiseerde veiligheidszorg noodzakelijk. Dat is ook het geval bij het chemisch bedrijf Chemicals dat een lange traditie heeft in veiligheidszorg. Ook de nieuwe amerikaanse eigenaar is ‘keen on safety’. Een veiligheidscertificaat is voor contractors verplicht, het bedrijf is ISO-gecertificeerd. Er is een veiligheidskundige die ongewilde gebeurtenissen (onderverdeeld in minor, serious, major en critical incidents) registreert, onderzoekt, rapportages maakt en maatregelen voorstelt. |
Elk bedrijf doet wel ‘iets’ aan veiligheidsbeleid. Maar een ‘goed’ veiligheidsbeleid is echt wat anders dan ‘iets’ doen. Dat maakt het voorbeeld hierboven duidelijk. Het is een voorbeeld uit de chemische industrie, een bedrijfstak waar vrij veel aandacht is voor veiligheidsbeleid. Een ander citaat maakt duidelijk dat dat lang niet overal het geval is:
“We zijn als OR al jaren aan het proberen een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) en Plan van Aanpak van de grond te krijgen. De arbodienst ziet het ontbreken ervan door de vingers en de Arbeidsinspectie laat het bij waarschuwingen. Hoe kan dit?” |
In een dergelijk bedrijf valt er veel te verbeteren. Natuurlijk zijn er verschillen tussen bedrijven : bij sommige zijn grote risico’s, bij andere minder grote. Maar ook bedrijven met kleinere risico’s kunnen heel goed een veiligheidsbeleid inrichten.
In dit hoofdstuk gaan we in op het inventariseren van risico’s en de maatregelen, die er genomen moeten worden.
2.1. Inrichten van een goed veiligheidsbeleid
Een goed veiligheidsbeleid, gericht op het voorkómen van ongevallen, bevat de volgende elementen:
- een actuele inventarisatie van risico’s, bijvoorbeeld in de risico inventarisatie en evaluatie (afgekort tot RI&E)
- een plan van aanpak – met termijnen! – waarin de maatregelen beschreven staan hoe deze risico’s vermeden kunnen worden of anders hoe er mee omgegaan moet worden, met heldere regels en procedures
- het aanwijzen en opleiden van mensen die als eersten verantwoordelijk zijn voor het aanpakken van de risico’s en knelpunten, en voor de bedrijfshulpverlening
- een regelmatige evaluatie en updaten van de situatie, inclusief het analyseren van relevante (bijna-) ongevallen en het bijstellen van het veiligheidsbeleid.
- Een goed veiligheidsbeleid staat bovendien op papier (na overleg met de OR), is aan iedereen bekend gemaakt en wordt regelmatig onder de aandacht gebracht. Het management waakt over de naleving van afspraken.
- Tot slot wordt er regelmatig geëvalueerd of het goed gaat. Alleen een beleid dat leeft en onderhouden wordt kan echt goed zijn!
Weten, wegen, werken, waken en vooral : willen! Het hele proces kan als een cirkel worden beschreven: Er is echter één belangrijke voorwaarde om dit op een goede manier te doen : |
2.2. Start ligt bij zorgvuldige inventarisatie en weging van risico’s
De Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E)
Eerste stap van een goed veiligheidsbeleid is het inventariseren van mogelijke gevaren in de onderneming. Deze risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) is inventariseert ook gezondheidsrisico’s, niet alleen risico’s op ongevallen.
De Arbeidsomstandighedenwet verplicht elke werkgever om een dergelijke inventarisatie te maken. Een bedrijf waar weinig verandert kan eens in de paar jaar een RI&E maken met een goede jaarlijkse evaluatie. Een bedrijf waar veel verandert zal dit vaker moeten doen. Overigens vergeten werkgevers nogal eens om de risico-inventarisatie aan te vullen na verhuizingen, verbouwingen, of aankoop van nieuwe gebouwen. De RI&E is dan niet (meer) van toepassing is op een deel van het bedrijf!
Niet alleen technische risico’s bekijken!
De neiging bestaat nogal eens om bij een RI&E vooral de technische risico-factoren te inventariseren: de machines, de apparatuur, de materialen. Maar om een werksituatie veilig te maken is meer nodig. Er wordt immers gewerkt met en door mensen! De omgeving waarin mensen werken bepaalt in grote mate in hoeverre mensen hun werk zonder fouten kunnen uitvoeren. Bovendien handelen mensen niet altijd verstandig en zijn ze niet altijd geconcentreerd. Het veiligheidsbeleid in een onderneming moet daar rekening mee houden!
Naast de technische factoren moeten dus ook organisatorische- en mensgebonden factoren aan de orde komen.
Wat staat er in de RI&E en wie stelt hem op? In een RI&E moeten de volgende vragen worden beantwoord:
De werkgever kan de RI&E zelf opstellen (met behulp van vele goede checklijsten die hiervoor bestaan) , maar ook kan hij dit vragen aan de Arbodienst, die hiervoor deskundigen in dienst heeft. Een werkgever die zelf een RI&E opstelt, moet in ieder geval de RI&E laten toetsen door de Arbodienst. Een werkgever die dat niet doet, kan hiervoor een boete krijgen van de Arbeidsinspectie. |
Technische en fysische factoren
In bijgaand schema zijn een aantal technische en fysische risico’s aangegeven die geïnventariseerd kunnen worden. Het is niet volledig , maar bevat de belangrijkste elementen.
Machines en gereedschap De werkgever is verplicht te zorgen voor goede en veilige arbeidsmiddelen. Eisen waaraan deze moeten voldoen, zijn in de wet en talloze voorschriften vastgelegd. En vergeet een belangrijk element niet : het onderhoud! |
Brand en explosie Brand kan overal gebeuren en is dus een mogelijk gevaar om in alle organisaties te bekijken. Wordt er gewerkt met brandgevaarlijke stoffen dan moet er informatie over bestrijding en hulpverlening zijn. |
Transportmiddelen Voor sommige middelen gelden wel rijbewijzen, voor andere moeten certificaten worden gehaald, weer andere kunnen bediend worden op basis van aanwijzingen en ervaring. Behalve eisen aan de bestuurders gaat het ook om de verkeersveiligheid op het terrein en de veiligheid van de transportmiddelen zelf. |
Gevaarlijke stoffen Er zijn stoffen die van zichzelf gevaarlijk zijn, andere pas in combinatie met een andere stof. Voor een groot aantal gevaarlijke stoffen gelden wettelijke MAC-waarden: de maximaal aanvaarde concentratie waaraan een gezonde, volwassene bloot gesteld mag worden. Op gevaarlijke stoffen moet aangegeven zijn hoe er mee gewerkt moet worden, over bestrijding van gevaren en hulpverlening |
Electriciteit Risico’s zijn vooral stroom door het lichaam en brand- en explosiegevaar. Werken met electriciteit is gebonden aan strikte regels die in de wet en aparte voorschriften staan. Spanningsloos werken is het uitgangspunt. Werkzaamheden aan lectrische installaties en toestellen is bovendien specialistenwerk! Zorg ook voor waarschuwingen aan niet-bevoegdheden, die in de omgeving werken |
Besloten ruimten Ketels, riolen, putten, machinekamers, liften : ruimtes waar extra waakzaamheid geboden is. Niet alleen omdat er specifieke gevaren zijn, maar ook omdat het moeilijker is om er te werken. De kans op fouten is groter. Bovendien kunnen hulpverleners moeilijker hulp bieden. Vaak geldt voor deze ruimtes een werkvergunning en zijn er speciale procedures, die eerst doorlopen moeten worden voordat er gewerkt mag worden. |
Uitglijden, verstappen en struikelen. Hier gaat het om gevaren die ontstaan als gevolg van bewegingen, gebrek aan bewegingsruimte, gladde of juist onregelmatige ondergrond, rommelige werkomgeving of opslag. Hier speelt vaak het ontwerp van ruimtes in en om het bedrijfsgebouw een rol. |
Werken op hoogte. Steigers, ladders, trappen, maar ook putten of bouwgaten, die niet goed dichtgemaakt zijn. Een klein hoogteverschil kan al tot ernstige letsel leiden. Komt veel voor bij tijdelijke situaties (bijvoorbeeld verbouwingen), en daarom een factor die extra aandacht eist. Voor werken op een hoogte boven 2,5 meter gelden strenge wettelijke eisen |
Extreme hitte en koude Het gaat hierbij om extreem koude of hete ruimtes of met stoffen of apparatuur, die extreme hitte of kou produceren. Bij het inventariseren van gevaren gaat het niet alleen om (bijvoorbeeld) verbrandingsgevaar of onderkoeling, maar evenzeer om de vraag of de overgang van kou naar warmte of andersom gevaren oplevert. |
Straling Het gaat hier om niet-ioniserende en ioniserende straling. Het kan gaan om vrijkomende straling (bijv. bij lassen), om straling als gebruiksmiddel (bijv. laser, röntgen) of vormen van verlichting (infrarood). Elke straling heeft zijn eigen risico’s. Dat kan schade zijn aan organen, verstoring van het hartritme e.d. Daarom geldt ook hier : er zijn strikte regels voor het werken met straling. Zoeken naar geschikt vervangende middelen is belangrijk. |
Organisatorische en mensgebonden factoren.
De organisatie van het werk heeft veel invloed op het risico-niveau in een organisatie. Organisatorische- en mensgebonden factoren kunnen niet-gevaarlijke situaties gevaarlijk maken : ze horen daarom een plaats te krijgen in de RI&E. Aan de volgende elementen kan gedacht worden:
- de verlichting van werkplekken. Goede verlichting kan ongevallen voorkomen.
- de inrichting van werkplekken. Een rommelige en onoverzichtelijke werksituatie leidt tot ongelukken.
- situaties die afwijken van de normaal functionerende bedrijfsvoering: risico’s bij storingen, onderhoud en het schoonmaken van apparatuur en machines e.d. In een doorsnee RI&E wordt méér aandacht besteed aan normale werksituaties. Ongelukken gebeuren als er van de routine wordt afgeweken!
- onregelmatige arbeidstijden en overwerk. Tijdens nachtdiensten worden meer fouten gemaakt, dan overdag. Oververmoeide werknemers maken ook meer fouten.
- de samenstelling van het personeelsbestand. Jongeren bijvoorbeeld behoren tot een belangrijke risico-categorie : jongeren tussen 15- 24 jaar zijn vaker bij een ongeval betrokken. Er zijn daarom aparte regels voor jeugdigen tot 18 jaar (zie ook pagina ..)
- andere bijzondere groepen : zwangere vrouwen en oudere werknemers bijvoorbeeld verdienen extra aandacht. Dit is in de wet vastgelegd.
- Een multicultureel personeelsbestand kan aanleiding zijn om extra eisen stellen aan voorlichting, onderricht en de onderlinge communicatie.
- een (te krappe) personeelsbezetting geeft extra risico’s. Is een ploeg groot genoeg om verantwoord te werken als er storingen zijn? Is er bovendien voldoende (opgeleid) personeel om het productie proces verantwoord door te laten draaien bij een hoog ziekteverzuim?
- werkdruk en werktempo beïnvloedt de veiligheid. Is de werkdruk hoog, dan dient er anders gekeken te worden naar risicovolle situaties dan wanneer het werk rustig kan gebeuren.
“Een collega raakte twee vingertoppen kwijt bij de verdelingsmachine, er was hoge werkdruk, geen tijd voor veiligheid, hij nam te veel risico. De machine is nu beter beveiligd.” |
- de wijze waarop mensen met elkaar omgaan, de cultuur in de organisatie dus. Het gaat om werkhouding en over het algehele “veiligheidsbewustzijn”: heerst er een ‘afrekencultuur’, of is men gewend om te leren van fouten en mislukkingen? Geven leidinggevenden het goede voorbeeld? Hoe loopt de interne communicatie?
- kennis en vakbekwaamheid van medewerkers. Zijn mensen in staat om het werk op veilige wijze te doen? Werken zij niet boven hun kunnen? Moet er extra instructie worden gegeven? Voor sommige soorten werk is bovendien certificatie verplicht, voor andere zijn diploma’s nodig. Wordt hieraan voldaan?
- tijdelijke krachten en uitzendkrachten. Een bedrijf moet zorgen voor hun veiligheid. Omdat ze ‘van buiten’ komen, moet er extra aandacht zijn voor voorlichting, instructie en toezicht.
“Vakantiekrachten sneden zich aan mesjes, die gebruikt werden voor het openen van de dozen. Klemden hun vingers bij het in de koeling zetten van containers, stootten hun handen stuk bij het vakkenvullen die per se volgepropt moeten worden. Dit alles in een poging tot personeelsinkrimping (winstverhoging) waardoor vakantiewerkers de prestatie moeten leveren van de vaste krachten en in minder tijd. Er wordt over gesproken in de OR maar maatregelen komen zo traag.” |
Werken bij derden
Veel werknemers werken niet bij hun eigen werkgever, maar ‘op locatie’: omdat zij uitgeleend worden (bijvoorbeeld door een uitzendbureau), omdat zij op karwei worden gestuurd (installateurs, monteurs of verkopers) of omdat hn werkplek zich ‘vast’ in een ander bedrijf bevindt (bijv. veiligheidsbeambten). De werkgever is – samen met die andere werkgever(s) – verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn eigen werknemers, óók als die elders werken. Dat betekent een goede check op omstandigheden elders, en goede afspraken met betreffende werkgevers!
“Bij werkzaamheden van buitenbedrijven heeft niemand een totaaloverzicht, waardoor ongevallen ontstaan. De communicatie tussen eigen mensen en verschillende aannemers is wel verbeterd. Er staat zoveel op papier, via de ISO-certificering moeten mensen vaste regels volgen en denken zelf dan weinig na. Degenen die de vergunning voor werkzaamheden vragen en die er voor tekenen, voeren het werk zelf niet uit. Een ongeval gebeurt vaak door samenloop van een reeks kleine fouten.” |
De evaluatie van risico’s.
Nadat de risico’s zijn geïnventariseerd worden de mogelijke gevolgen getoetst. Welke wettelijke voorschriften gelden er? Hoeveel mensen en welke mensen lopen er gevaar? Hoe groot is het risico en hoe dringend is het dat er wat aan wordt gedaan?
Vaak wordt deze weging gemaakt door per risico de kans (K) op het risico te vermenigvuldigen met het effect (E) dat dat risico heeft. Dus: hoe groter de kans, hoe hoger de risicoscore. Dat geldt ook voor de omvang van het effect. Is er een grote kans op ernstig letsel dan weegt dit zwaarder dan een risico waarbij weliswaar een grote kans bestaat, maar het effect klein. |
Dit alles levert een complete inventarisatie op plus een weging. Dit overzicht dient als uitgangspunt voor het plan van aanpak.
Overigens komen bij de evaluatie van risico’s altijd persoonlijke inschattingen (bijv. van leidinggevenden) om de hoek kijken. Tegenwicht van de OR bij de bespreking hiervan in de overlegvergadering is daarom erg belangrijk.
2.3. Het plan van aanpak : de maatregelen.
“Het verhelpen van gesignaleerde onveilige situaties is budget-gebonden, dus dat duurt soms lang. In de tussentijd blijft het bij waarschuwingen, dat is het goedkoopste.” |
Als de RI&E is opgesteld, moet er een Plan van Aanpak komen. Daarin staan de maatregelen die genomen gaan worden. De werkgever is verplicht dit plan van aanpak te ontwikkelen, en de Arbodienst moet hieraan zijn goedkeuring hechten. Ook de OR moet zijn goedkeuring geven. Naast de maatregelen horen er termijnen genoemd te worden en moet duidelijk worden aangegeven wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van onderdelen van het plan. Welke taken hebben leidinggevenden, P&O, een eventuele Arbocoördinator, de veiligheidskundige?
Bij aanpakken risico’s altijd éérst aanpak bij de bron.
Maatregelen kosten geld en tijd, daarom kan niet alles tegelijk. Er moeten afwegingen worden gemaakt – en niet zoals in het citaat hierboven. De meest gevaarlijke situaties, zeker als daar veel mensen bij betrokken kunnen zijn, moeten prioriteit hebben. Aan de andere kant zijn minder grote gevaren soms met weinig geld op te lossen, en kunnen meteen . Voor de vraag hóe risico’s kunnen worden beperkt zijn meestal meerdere oplossingen denkbaar, die tegen elkaar afgewogen kunnen worden.
Richtinggevend hierbij is de Arbeidsomstandighedenwet. Gevaren moeten in de eerste plaats bij de bron worden aangepakt : zo staat het in de wet. De oorzaak van het gevaar moet worden weggenomen of verkleind. Moet er wel met die gevaarlijke stoffen worden gewerkt of zijn er goede vervangers voor? Kunnen deze machines vervangen worden door veiliger machines? Kan de machine extra beveiligd worden? Is het werk zo in te richten, dat het risico wordt verkleind?
“Een instructie ‘niet in de machine met je handen’ is niet voldoende: er moet juist op worden ‘gerekend’ dat een werknemer net een mens is, dus niet altijd geconcentreerd is, moe kan worden, onbewust en routinematig handelt, e.d. Zo is er de bekende ‘nagrijp’- reflex, een impulsieve greep in de machine wanneer er iets fout gaat met het productieproces in de machine. Machine-onderdelen die gevaar opleveren voor personen, moeten daarom zo goed mogelijk zijn afgeschermd door materiele voorzieningen (beplating, beschermkappen, e.d.).” |
Soms is de “bronaanpak” echt niet mogelijk. Er bestaan gewoon geen betere machines, er zijn geen vervangende middelen, het werkproces kan niet veiliger worden ingericht. Dan komen er andere maatregelen in beeld. Voorrang krijgen dan die maatregelen die er op zijn gericht om de betrokken werknemers collectief te beschermen. Zijn er dus maatregelen te nemen waardoor iedereen tegelijk beschermd wordt? Een goede afzuiginstallatie voor gevaarlijke stoffen heeft dus prioriteit boven maskers.
Pas als ook dat niet kan, dan moeten doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) aan werknemers beschikbaar worden gesteld . PBM’s leveren op zichzelf soms al extra gevaar op: ze kunnen werknemers belemmeren bij hun bewegingen, belemmeren het zicht of dempen het gehoor, en dat zijn elementen die meegewogen moeten worden bij de keuze.
Combinaties van maatregelen heel gebruikelijk.
Overigens wordt in veel situaties een combinatie van deze maatregelen aangebracht.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken.
Bij bedrijf Oriando – een metaalbewerkingsbedrijf – worden metalen producten vervaardigd voor de detailhandel. Bij het bewerken van de producten komen niet alleen dampen vrij, maar ook schilfers en splinters metaal, die gevaar voor verwondingen geven. Het bedrijf heeft langs twee wegen de bron aangepakt. Ten eerste is het slijp- en lasproces aangepast waardoor minder schadelijke dampen vrij komen. Ten tweede heeft men voor het verder bewerken van de producten een andere machine aangeschaft, die beter overkapt is en waarbij de los te snijden schilfers en splinters naar achteren worden geschoten in plaats van schuin naar boven.
Om te voorkomen dat werknemers alsnog last krijgen van de risico’s is afzuigapparatuur aangebracht (collectieve bescherming). Daarnaast hebben werknemers flexibele werkkappen gekregen, in kombinatie met lichte veiligheidshandschoenen (persoonlijke bescherming). |
Sommige werkgevers laten het hier-en-nu kostenplaatje doorslaggevend zijn bij hun keuzes. Dit leidt niet tot de beste keuzes voor werknemers of beste keuzes op langere termijn. Bemoeienis van de OR is dan erg belangrijk!
Overigens zijn een aantal investeringen die nodig zijn om de werksituatie veiliger of gezonder te maken aftrekbaar voor de belastingen. Niet alle werkgevers zijn van deze zogenaamde Farboregeling op de hoogte.
Heldere aanwijzingen, regels en procedures.
Veiligheid vergt een veilige werkwijze met duidelijke aanwijzingen, regels en procedures : hoe er gewerkt moet worden en hoe er gehandeld moet worden als zich storingen voordoen.
Dit kan mondeling, maar dat is meestal niet genoeg. Schriftelijke aanwijzingen hebben een aantal voordelen :
- iedereen werkt hetzelfde vanuit dezelfde standaard-instructie
- mensen die inspringen kunnen zich op de hoogte stellen
Bij een woninginrichtingsbedrijf worden regelmatig grote rollen tapijt aangevoerd per vrachtwagen en gelost met een speciaal transportmiddel Het slachtoffer van dit ongeval raakte bij het begeleiden, vasthouden en sturen van de rol met voet en been beklemd onder een wiel. Hierdoor raakten enkele tenen gekneusd. Het dragen van veiligheidsschoenen is normaal voor de mensen die het laad/los-werk doen, deze collega’s waren echter afwezig. Het slachtoffer doet dit werk normaal niet, was niet op de hoogte van de instructies. |
- een stuk op papier is bespreekbaar in het werkoverleg.
Wat er op papier staat moet wel actueel zijn. “Hier staan de regels op papier, maar eigenlijk doen we het al lang anders”, heeft geen enkele zin!
In feite moet er in de organisatie een “veiligheidsbewustzijn” ontstaan: men moet er van doordrongen zijn dat veiligheid en veilig gedrag belangrijk is, en dat iedereen daar een steentje aan kan bijdragen. Juist voorzichtigheid en zorgvuldigheid moet beloond worden, stoer en onveilig gedrag niet! Leidinggevenden hebben een belangrijke voorbeeldfunctie. Bedrijven die dit goed georganiseerd hebben, zorgen ervoor dat de veiligheid een onderwerp van gesprek is op werkoverleggen, via rapportages in de personeelskrant, bij beoordelingen en functioneringsgesprekken, via enquetes e.d.
Veiligheidsvoorzieningen vergroten weliswaar de veiligheid, maar zijn niet altijd handig, gemakkelijk en comfortabel. Mensen moeten daarom goed uitgelegd krijgen wat het belang is en duidelijke instructies krijgen voor het gebruik ervan. Bij persoonlijke beschermingsmiddelen hoor een handleiding voor eigen gebruik hierbij.
Contrôle, regelmatig onderhoud en signalering.
Een RI&E is een momentopname. Er wordt verder gewerkt, er komen nieuwe mensen, er worden nieuwe activiteiten opgezet, heen en weer geschoven met werkplekken en afdelingen. Bovendien gebeuren er altijd onverwachtse dingen, die niet in een RI&E staan.
Arbeidsmiddelen moeten daarom regelmatig, ook los van de RI&E, gecontrôleerd en onderhouden worden. Een periodiek en preventief onderhouds- en inspectieprogramma op machineveiligheid is een goede invulling van de wettelijke verplichting om de arbeidsmiddelen in goede staat te houden. Als er mankementen zijn of gevaren dreigen moeten deze gemeld kunnen worden. Helder moet zijn aan wie dat moet gebeuren.
Hou veiligheidsvoorzieningen intact!
Te veel ongelukken gebeuren omdat veiligheidsvoorzieningen “even” niet aanwezig waren. De markering was “even” weggehaald, omdat hij in de weg stond. Het veilige gereedschap was “even” geleend door die andere afdeling. Het trapje was “even” bij die andere machine gezet, omdat men daar niet bij een storing kon. Er was “even” niet gemeld dat de beveiliging van een deur niet helemaal in orde was. Dan moet er wel “even” een nieuwe oplossing worden aangebracht, die ongelukken voorkomt. Het onklaar maken van veiligheidsvoorzieningen op machines en transportmiddelen is verboden en strafbaar!
Extra info 1 : PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMIDDELEN (PBM). Het kan nodig zijn om mensen indivueel te beschermen tegen gevaren. De werkgever moet dan persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar stellen : bijvoorbeeld helmen, schoenen en handschoenen, valgordels, maskers, brillen, kleding of gehoorbescherming. Werknemers moeten deze dragen, als ze beschikbaar worden gesteld en noodzakelijk zijn. De kosten zijn volledig voor de werkgever. Deze PBM’s – zoals ze worden afgekort – moeten voorzien zijn van een CE-merk. Dit CE-merk garandeert dat zij aan fundamentele veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voldoen. PBM’s moeten geschikt zijn voor het doel waarvoor zij bestemd zijn. Ze moeten bovendien passend zijn (dus geschikt voor de werknemer die ze moet dragen, niet te groot, te klein of te zwaar bijvoorbeeld) en zijn in principe persoonsgebonden (ook in verband met de hygiëne). Daarnaast moeten werknemers een duidelijke gebruiksaanwijzing krijgen, zowel op papier als mondelinge instructie. Omdat PBM’s vaak niet handig of prettig zijn om te dragen tijdens het werk, is dat heel belangrijk. Het bevordert het gebruik! Zorg verder voor een goede plek om ze op te bergen. De werkgever moet overigens het gebruik van PBM’s coördineren en controleren (dus ook aanwijzen wie eindverantwoordelijk is). |
Vakbekwaamheid.
Het vergroten van de vakbekwaamheid van mensen – met name mensen die werken met machines, apparatuur, allerlei soorten mobiele arbeidsmiddelen (heftrucks, karretjes met of zonder aanhangwagens, graafmachines, kranen), met chemische stoffen – kan één van de noodzakelijke maatregelen zijn om de organisatie veiliger te maken. Er zijn hiervoor veel soorten opleidingen en cursussen. Overigens stellen steeds meer bedrijven voor bepaalde functies veiligheidscertificaten (bijv. VCA) verplicht, ook voor (onder)aannemers.
Extra info 2: MACHINEVEILIGHEID EN MOBIELE ARBEIDSMIDDELEN. Veilig en gezond werken met machines: dat was de achtergrond van de Europese machinerichtlijn die sinds december 1998 van kracht is. In de Arbeidsomstandighedenwet zijn aanwijzingen uit de richtlijn opgenomen. In de wet staan verplichtingen vastgelegd voor de constructie van (mobiele) arbeidsmiddelen en machines, voor het gebruik ervan én voor het onderhoud. Bewegende delen moeten van schermen of een andere beveiliging zijn voorzien, zodat gevaar voor werknemers wordt voorkomen. Ze moeten voldoende verlicht zijn. Bij mobiele machines en hijs- en hefwerktuigen voor het verplaatsen van personen hoort een beschermingsconstructie te zijn aangebracht, die verhindert dat machines te ver kantelen. Bij mobiele machines moeten zo beveiligd zijn dat onbevoegden er niet mee kunnen gaan rijden. Ook mogen de machines niet plotseling kunnen gaan rijden, als de bestuurder niet meer achter het stuur zit. Er gelden verder bepalingen voor spiegels, verlichting, brandblussers, rem- en stopvoorzieningen.
In de wet staan ook verplichtingen voor periodieke keuringen van arbeidsmiddelen, de installatie en onderhoud. Ze zijn pas echt veilig als ze, naast een deugdelijke constructie met CE-keurmerk, goed geïnstalleerd zijn en regelmatig onderhouden worden. |
2.4. Wat kan de OR doen?
De OR heeft een belangrijke taak bij het afdwingen van een veiligheidsbeleid door de werkgever. Op drie manieren kan de OR een belangrijke rol spelen:
- door het beleid van de werkgever te toetsen en te controleren, inclusief het geven van instemming aan de RI&E
- door het signaleren van veiligheidsproblemen (o.a. door melding vanuit de achterban)
- door het nemen van eigen iniatieven (het vergaren van eigen deskundigheid, aangaan van contacten met organisaties, verzamelen van informatie e.d.)
- periodiek overleg over de stand van het arbo- en veiligheidsbeleid met de werkgever.
Instemmingsbevoegdheid bij beleid werkgever
De Arbeidsomstandighedenwet heeft de OR belangrijke bevoegdheden gegeven om het veiligheidsbeleid van de werkgever te toetsen, te contrôleren en te corrigeren. (op straffe van een boete van de Arbeidsinspectie als deze ontbreken):
- De RI&E en het Plan van Aanpak moeten én goedgekeurd zijn door de Arbodienst, én van instemming voorzien zijn door de OR. Vindt de OR de inventarisatie of de maatregelen onvoldoende, kan instemming onthouden worden. De OR kan langs die weg zorgen voor verbeteringen en aanscherpingen
- Jaarlijks moet de werkgever bovendien rapporteren hoe het staat met de voortgang. Ook dat moment kan de OR aangrijpen om het beleid te bevragen.
- Daarnaast moet de werkgever van alle arbeidsongevallen, die tot ziekteverzuim hebben, melding doen in de RI&E. De OR kan de werkgever hieraan houden. Het kan een reden zijn om aan de RI&E instemming te onthouden, omdat deze niet compleet is en kan het overzicht gebruiken om de werkgever aan de tand te voelen over de oorzaken van de ongevallen en de te nemen maatregelen om herhaling te voorkomen.
- Het kan erg zinvol zijn om een stap verder te gaan dan het registreren van (bijna-)ongevallen. Er zijn bedrijven die een systeem hebben voor het ‘melden en afhandelen’van onveilige (en ongezonde!) situaties. Zo’n systeem maakt het werknemers makkelijk te melden dat er iets niet in orde is (van een kapotte beveiliging tot te hoge werkdruk), zonder dat er sprake is van een ongeval. Voorkomen is immers beter dan genezen! Een dergelijk systeem werkt alleen als er met de gemelde problemen ook snel worden opgelost, en als degeen die het aanmeldt ook op de hoogte gehouden wordt van de afhandeling. Bovendien: bij het melden van een onveilige situatie is er geen schuldvraag in het geding, zoals bij een ongeval. Dat vergroot de kans dat mensen bereid zijn zich open en vrij uit te spreken.
Signaleren van veiligheidsproblemen
Belangrijk is dat de OR een open oor houdt naar alle werknemers toe. Laat mensen melding maken van onveilige situaties, en van ongevallen.
- Houd eens een enquete om dit aan te moedigen.
- Laat (groepen uit het) personeel meedenken hoe je (delen van de) organisatie veiliger kunt maken.
· Stel als OR voor jezelf vast welke onveilige situaties je wilt aanpakken. Richt daar dan vervolgens even alle aandacht op. - Het instellen van een VGWM-commissie kan e.e.a. voor de OR hanteerbeer maken.
- Stel je als OR of VGWM-commissie zelf regelmatig op de hoogte van de arbeidsomstandigheden in het bedrijf, door het houden van een zogenaamde ‘arboronde’. Artikel 18 van de Wet op de Ondernemingsraden geeft je dit recht, maar veel ORen maken daar geen gebruik van! ‘Op de hoogte stellen’ is méér dan eens een keer rondkijken. Het houdt ook in: praten met betrokken werknemers. Zij zien en weten dingen die de OR niet weet! Op die manier onderhoudt de OR tegelijk een stuk ‘achterbancontact’
Extra Info 3: AANDACHT VOOR JONGEREN! Voor het werk van kinderen (personen jonger dan 16 jaar) en jeugdigen (personen van 16 of 17 jaar) bestaan aparte wettelijke regels. Zo mogen kinderen vanaf 13 jaar ‘niet-industriële hulparbeid van lichte aard’ verrichten. Vanaf 15 jaar mogen kinderen ‘niet-industriële arbeid van lichte aard’ verrichten. ‘Licht’ betekent onder meer : niet meer dan 10 kilo tillen, niet langer dan 8 minuten in dezelfde werkhouding, niet langdurig op de knieën werken. Ook bepaalde met name genoemde werkzaamheden (zoals werken achter de kassa, het in- en uitladen van vrachtwagens en werken aan de lopende band) zijn niet toegestaan tot de leeftijd van 16 jaar.
Jongeren van 16 en 17 jaar mogen zonder meer werken. De tijd die zij naar school gaan wordt meegeteld als werktijd. Voor deze jongeren gelden bovendien een groot aantal extra regels, die niet gelden voor volwassen werknemers. Zo zijn er minimum rusttijden, en maximum arbeidstijden. Vanuit het oogpunt van veiligheid is de bepaling belangrijk, dat er altijd deskundig toezicht van volwassen werknemers moet zijn. Wat dat is hangt af van het soort werk dat hij of zij doet, maar ook van de omstandigheden in het betreffende bedrijf. In de wet staan bovendien een groot aantal werkzaamheden die absoluut niet zonder direct toezicht mogen gebeuren : het besturen van een trekker bijvoorbeeld, het aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen, het werken aan gevaarlijke machines of het werken met bepaalde stoffen of artikelen die kunnen ontploffen, irriterend of bijtend zijn. Degene die toezicht houdt moet zelf heel goed bekend zijn met het werk dat de jongere doet. |
Eigen initiatief
Een OR die veiligheid belangrijk vindt, werkt niet van incident naar incident. Denk na wat je wilt bereiken, met wie je wilt samenwerken, waar je informatie kan halen. Zorg dat je je eigen deskundigheid ontwikkelt.
Laat je leiden door de belangrijkste arbeidsrisico’s in de eigen organisatie. Verzamel daar informatie over: via het web, via het ministerie van Sociale Zaken, die veel brochures heeft uitgegeven, via de branche-organisatie, via de bond (www.bg.fnv/arbo). Er zijn ook veel boeken en brochures over veiligheidsbeleid. Besteed eens een deel van de cursus van de OR aan het onderwerp.Vraag dan een veiligheidsdeskundige erbij. Contacten opbouwen met de veiligheidskundige op de Arbodienst – mits je daar vertrouwen in hebt – is ook belangrijk. In veel bedrijven wordt deze betrokken bij het opstellen van de RI&E.
Vergezelrecht en inschakelen van Arbeidsinspectie.
De OR heeft het recht om de Arbeidsinspectie in te schakelen, eventueel anoniem. Overigens mag de OR vragen om de Arbeidsinspectie onder vier ogen te spreken en te raadplegen. Als de inspectie zelf een inspectiebezoek brengt aan het bedrijf, heeft de OR het recht om de AI te vergezellen (dus ook bij ongevalsonderzoek!). Rapporten die de Arbeidsinspectie hierover opstelt worden in afschrift aan de OR toegezonden.
Extra Info 4 : BOETES DOOR ARBEIDSINSPECTIE Sinds 1999 kan de Arbeidsinspectie aan werkgevers, die de Arbeidsomstandighedenwet overtreden boetes opleggen. “Lik op stuk”-beleid wordt dat wel genoemd. De Officier van Justitie wordt alleen nog ingeschakeld als er sprake is van een misdrijf, of als voor dezelfde overtreding al twee keer eerder een boete is opgelegd. Alle andere overtredingen worden afgewikkeld door de Arbeidsinspectie zelf. Overigens heeft de Arbeidsinspectie de bevoegdheid om het werk te laten stilleggen totdat de overtreding is opgeheven. Als de Arbeidsinspectie heeft geeist, dat bepaalde bepalingen in de Arbeidsomstandighedenwet moeten worden nageleefd, moet de werkgever dit zo spoedig mogelijk melden aan de Ondernemingsraad. De Arbeidsinspectie zelf stuurt onderzoeksrapporten over ernstige ongevallen, die door de inspectie onderzocht zijn, direct aan de Ondernemingsraad. Veel verschillende overtredingen kunnen leiden tot een boete. Om er een paar te noemen, die belangrijk zijn voor het veiligheidsbeleid: · er is geen RI&E, · er is wel een RI&E, maar geen plan van aanpak · er is wel een RI&E, maar geen jaarlijks overleg met de OR · er is geen registatie van ongevallen, die leidden tot verzuim · er is geen toezicht bij jongeren die gevaarlijk werk verrichten · er zijn geen voorzieningen tegen valgevaar · bewegende delen van machines en apparaten leveren gevaar op · heftruckchauffeurs hebben geen specifieke deskundigheid. De lijst is veel langer, maar het geeft een indruk welke zaken als overtreding worden aangemerkt. Boetes bij dergelijke overtredingen lopen overigens van f 500 tot meer dan f 10.000. Bij FNV Bondgenoten is een folder hierover aan te vragen. Handig om als OR in huis te hebben! Ook op deze site: |
Hoofdstuk 3: En als zich dan tóch een ongeluk voordoet?
“Van Aartsen zegt nooit zo veel tijdens zijn werk. Hij werkt gewoon stug door totdat het tijd is. Hij is een ervaren lasser en iedereen werkt graag met hem. Mijn baas laat hem vaak de gevaarlijke klusjes opknappen. Laatst moest hij laswerk verrichten in een tank. De oprachtgevers hadden gezegd dat de tank schoon was, maar dat was niet zo. Er hingen allemaal dampen, en Van Aartsen ging onderuit. Ik stond buiten en zag het gebeuren. Ik riep naar een collega, die vond dat we meteen moesten helpen.Hij klom in die tank om van Aartsen er uit te halen. Ik heb nog geprobeerd om hem tegen te houden. Ook hij viel flauw daar natuurlijk. Ik heb geschreeuwd en geroepen naar andere collega’s een eindje verderop. Gelukkig wist één van hun waar de dichtstbijzijnde telefoon was, en hij heeft er voor gezorgd dat er hulp kwam. Ze zijn maar net op tijd die tank uitgehaald!” |
Elk ongeluk, klein of groot, zorgt voor verwarring. Betrokken werknemers raken soms behoorlijk in paniek. Hoe gecompliceerder de situatie, hoe moeilijker het voor iedereen is om te bedenken wat er moet gebeuren. Daarom is het belangrijk om van tevoren te weten hoe er moet worden gehandeld en wie waarvoor verantwoordelijk is. Feitelijk moet er een bedrijfsnoodplan worden opgesteld “voor het geval dat…” Een calamiteitenoefening hoort hierbij en is een goede vorm om er voor te zorgen dat als er écht iets gebeurt zo min mogelijk mensen in paniek raken en zo veel mogelijk mensen weten wat hen te doen staat.
In dit hoofdstuk komen twee onderwerpen aan bod die belangrijk zijn als onderdeel van het veiligheidsbeleid: de bedrijfshulpverlening en het ongevalsonderzoek.
3.1. Zorg voor een goede bedrijfshulpverlening
Snel ingrijpen kan voorkomen dat een calamiteit uitloopt op een catastrofe. Goed georganiseerde bedrijfshulpverlening kan dan enorm veel kosten besparen. En levens!
Wet verplicht werkgever bedrijfshulpverlening in de richten
De wet verplicht de werkgever om in de RI&E aan te geven hoe hij de bedrijfshulpverlening heeft ingericht. Beschreven moet dan worden wie als bedrijfshulpverlener zijn aangewezen, wat de taakverdeling is en – als het een grotere groep is – hoe zij worden gecoördineerd. Daarnaast moet vermeld worden welke officiële hulpverleningsorganisaties (bijvoorbeeld de brandweer) moeten worden gewaarschuwd bij (dreigende) calamiteiten. Ook moet het interne en externe alarmeringsschema in de RI&E opgenomen zijn : wie binnen of buiten het bedrijf worden op welk moment en door welke verantwoordelijke medewerker gealarmeerd?
Een werkgever die zijn bedrijfshulpverlening niet op orde heeft kan een boete krijgen van de Arbeidsinspectie.
Bedrijfshulpverleners zijn de ruggegraat
Elk bedrijf waar meer dan 50 werknemers werkzaam zijn (derden meegerekend), moet bedrijfshulpverleners – afgekort tot BHV’ers – in zijn midden hebben. Per 50 werknemers moet er 1 BHV’er zijn. Komt het aantal werknemers boven de 1000, dan wordt een getal van 1 op 100 aangehouden. Onder álle omstandigheden (ook tijdens vakanties, griepepidemieën, wisselende ploegenroosters) moeten er voldoende BHV’ers in het bedrijf aanwezig zijn. Over het algemeen worden BHV-ers gezocht onder verschillende groepen werknemers. Zij krijgen jaarlijks voor deze taak een toeslag op hun loon. De belangrijkste taken van bedrijfshulpverleners zijn: eerste hulp verlenen bij arbeidsongevallen, brandbestrijding en het contact onderhouden met externe hulpverleningsorganisaties. Bij een ongeval moet de hulpverlening binnen een paar minuten op gang komen. Een werkgever die eerst het hele bedrijfsterrein moet afzoeken naar die ene BHV-er heeft zijn werk niet goed gedaan.
Overigens moet de BHV ook over de noodzakelijke materialen beschikken : EHBO-middelen en brandblusapparatuur. De werkgever is bovendien verplicht de BHV’ers een opleiding te laten volgen, die “voldoende is om taken te kunnen uitvoeren”. Regelmatig opfrissen en bijhouden van de kennis hoort daarbij. Dus níet zo:
“Ik heb in mijn filiaal een prachtig bedrijfshulpverleningskoffertje met een noodplan er in. Volgens het noodplan ben ik een bedrijfshulpverlener. Wij zijn niet gevraagd of wij dat wilden worden. Een opleiding hebben we niet gehad. Vragen van mijn kant over EHBO, brandblusmiddelen e.d. worden afgedaan met: “opleiding volgt”. |
Bij aanwijzen BHV-ers ook met andere factoren rekening houden.
Een aantal factoren kan aanleiding zijn om extra BHV’ers aan te wijzen:
- zijn er veel bezoekers / publiek (bijv. in recreatieparken, winkelcentra, stations)?
- als er iets mis gaat, zijn de gevolgen in het bedrijf groot?
- wordt er gewerkt op onregelmatige werktijden? Tijdens elke ploeg moet echter het vereiste aantal BHV’ers aanwezig zijn.
- bestaat het werknemersbestand in het bedrijf voor een groot deel uit tijdelijke – dus steeds wisselende – medewerkers?
- is het bedrijfsterrein/pand onoverzichtelijk?
Er zijn bedrijven, die elke (vaste) werknemer een BHV-diploma laten halen. Helaas zijn er ook nog veel bedrijven die het “flauwekul” vinden. “Jan en Gerrit hebben toch hun EHBO-diploma? Wat kan hier nou verder gebeuren?” Jammer : toen er brand uitbrak – die ene, ene keer – toen hadden ze niets aan het EHBO-diploma van Jan en Gerrit.
Elk bedrijf – ook het kleine – moet een noodplan hebben.
Hoe de bedrijfshulpverlening in zijn geheel moet worden ingericht hangt erg af van de aard van het bedrijf. Bij bedrijven met complexe risico’s zijn er vaak goed (in veiligheidskunde) geschoolde mensen aangesteld als permanente coördinator. Zij worden van tevoren betrokken bij bouw- en verbouwplannen, en zorgen dat het veiligheidsbeleid in alle veranderende omstandigheden toch up to date blijft.
Ook voor kleinere bedrijven waar minder risico’s zijn, geldt: elke werkgever moet een plan hebben voor de bedrijfshulpverlening in noodsituaties. En een klein verzekeringskantoor, dat gebruik maakt van een bedrijfsverzamelgebouw moet zich realiseren dat het niet alleen gaat om de veiligheid in de eigen ruimte. Ook een winkel in een winkelcentrum moet verder kijken dan de eigen winkel. In dat geval is het belangrijk om samen met de andere werkgevers een bedrijfsnoodplan op te stellen voor de hele locatie.
Wat moet er in een bedrijfsnoodplan staan?
De volgende onderdelen horen in een bedrijfsnoodplan thuis :
- een handleiding voor speciale situaties (hierin komen bijvoorbeeld aan de orde met welke noodsituaties er rekening wordt gehouden, hoe de verantwoordelijkheden zijn geregeld in noodsituaties, hoe de bedrijfshulpverlening is geregeld, welke waarschuwings- en alarmeringsprocedures er gelden)
- het brandpreventieplan (met aandacht voor bouwkundige – en inrichtingtechnische aspecten, branddetectie, blusmiddelen, vluchtwegen)
- een ontruimingsplan (wie ontruimt er, signaleringssystemen en procedures, welke apparatuur en machines moeten wel of juist niet stilgelegd worden en hoe, het organiseren van ontruimingsoefeningen)
- Uitgebreide plannen bevatten nog meer elementen . Zorg dat noodplannen actueel worden gehouden! Sommige bedrijven zijn verplicht een Arbeidsveiligheidsrapport te hebben of een Extern Veiligheidsrapport. Dat heeft te maken met specifieke omstandigheden op het bedrijf en bepaalde gevaren (ook voor de omgeving). De Arbeidsinpectie wijst de bedrijven aan die dit moeten doen. Omdat dit over specifieke omstandigheden gaat, gaan we er in deze brochure niet op in.
Voorlichting en instructie
Als het veiligheidsbeleid netjes op papier staat, maar het personeel weet van niets, dan heb je er weinig aan. Zorg er voor dat mensen – via het werkoverleg, of anders op speciale bijeenkomsten, waar ook bedrijfshulpverleners bij aanwezig zijn – de benodigde informatie krijgen. Denk maar aan informatie over vluchtroutes, hoe te handelen als zich iets voordoet (wie moeten zij waarschuwen), informatie over de organisatie van de bedrijfshulpverlening, wat zijn bizondere risico’s in de organisatie en vergt dat speciale aandacht.
Daarnaast moet het personeel de belangrijkste aandachtspunten en regels, samen met telefoonnummers voor noodgevallen, op papier hebben. Vluchtroutes worden apart in en buiten het gebouw zelf goed aangegeven.
Vergeet klanten, publiek en derden niet!
In organisaties waar veel publiek of klanten zijn zal hun veiligheid gegarandeerd moeten zijn. Het personeel moet zich daar van bewust zijn in een noodsituatie, en zij moeten daar dus mee weten om te gaan. Extern bezoek, klanten en publiek moet in geval van nood enige informatie kunnen krijgen of vinden. Sommige bedrijven zorgen voor eenvoudige informatiekaartjes met de belangrijkste veiligheidsregels, maar meestal is het voldoende zijn om – naast instructie van het personeel – er voor te zorgen dat vluchtroutes goed zichtbaar zijn en bijvoorbeeld brandblusapparaten voorzien zijn van duidelijke instructies.
Ook ‘derden’ die werkzaam zijn op de locatie of in het gebouw moeten op de hoogte gesteld worden. Sommige bedrijven stellen een VCA-diploma verplicht voor derden die op het bedrijf komen werken. Zorg dat derden op de hoogte worden gesteld van de situatie op het bedrijf zelf, de voorschriften en de belangrijkste aanwijzingen uit het bedrijfsnoodplan. Korte schriftelijke informatie met telefoonnummers is een goede aanvulling.
Oefening
Het is vaak een bron van vermaak : de ontruimingsoefening. Toch is het érg belangrijk om een dergelijke oefening regelmatig te doen. Wie een keer tijdens een oefening de vluchtroute heeft gebruikt, weet deze in geval van nood ook te gebruiken.
Bovendien worden de ‘witte plekken’ in het noodplan duidelijk, zoals geblokkeerde vluchtwegen. Bedrijfshulpverleners leren bovendien met elkaar werken in een concrete situatie, en de infrastructuur (wie belt wie, wie schakelt wat uit, wie regelt wat) wordt een keer op de proef gesteld. Doen dus!
3.2. Lering trekken uit een ongeval
Een operator liep een diepe snijwond in de muis van zijn hand op, toen hij eigenhandig een reparatie wilde verrichten aan een installatie. De operator deed de onderhoudsklus door bij de TD materiaal en gereedschap te halen. Het ongeval werd onderzocht, de beschrijving werd toegevoegd aan het ongevalsregister. Na enige tijd analyseerde de veiligheidskundige 60 incidenten en constateerde dat dergelijke ongevallen zich frequent voordeden. Hij adviseerde: – instrueer productiemedewerkers in het hanteren van (nieuwe) gereedschappen; – herontwerp daar waar mogelijk techniek zodat onderhoud en herstel gemakkelijker wordt;
– stel een procedure op om gereedschappen periodiek op goede staat te inspecteren. |
Een ongeluk is in feite een toets van het veiligheidsbeleid. Ongevalsonderzoek geeft veel informatie over de kwaliteit van het veiligheidsbeleid in de organisatie. Daarom pleiten sommige veiligheidskundigen er voor om zo veel mogelijk (bijna-)ongevallen serieus te onderzoeken. Het leidt tot het bijslijpen van het veiligheidsbeleid, met alle positieve effecten vandien voor het verhinderen van nieuwe ongevallen.
Eigen ongevalsonderzoek niet hetzelfde als onderzoek van de Arbeidsinspectie
Ernstige ongevallen moeten zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de Arbeidsinspectie (zie apart kader). Deze onderzoekt dan de toedracht van het ongeval, en bepaalt vervolgen hiervan of het bedrijf nalatig is geweest en al dan niet beboet moet worden. Daar is het onderzoek op gericht. Als rapport voor gebruik binnen het eigen bedrijf – dus als materiaal waar het bedrijf zelf van kan leren – is het niet (altijd) voldoende.
De Arbeidsinspectie kan op basis van het ongevalsonderzoek ook maatregelen van de werkgever eisen en zal dat zeker doen als er sprake is van overtredingen en gevaarlijke situaties.
Onafhankelijk onderzoek belangrijk
Bij ongevalsonderzoek vanuit het bedrijf moet eerst de vraag worden gesteld wie dat onderzoek gaat verrichten. Het bedrijf kan het zelf doen, maar kan het ook uitbesteden aan de Arbodienst. Het is in ieder geval verstandig iemand aan te wijzen, die niet bij voorbaat partij kiest. De vraag “wie is hier schuldig” is namelijk niet de belangrijkste vraag. Veel belangrijker is het om na te gaan wat er is gebeurd, in eerste instantie zónder op zoek te gaan naar de “schuldige”. Een ongeval is nooit het gevolg van één enkele oorzaak, maar juist het gevolg van een samenloop van omstandigheden. Sommigen spreken wel van een domino-effect : “doordat …. gebeurde er vervolgens …, en toen kreeg Jan een balk op zijn been”.
Omdat het bij ongevalsonderzoek in de eerste plaats om “leren” gaat, hoort een beschrijving van de wijze waarop de BHV is verlopen ook een plaats te krijgen.
Onderzoek in fasen
Een nuttige handreiking voor het onderzoek is het “fasemodel”. Dit zet vragen naar het ontstaan en de toedracht van het ongeval in een raamwerk. Het model gaat er van uit dat een ongeval een afwijking is van de normale manier van werken, of de normale gang van zaken. Met andere woorden : als de situatie was geweest zoals altijd, dan was er niets gebeurd. Er is juist een ongeval gebeurd omdat de situatie níet zo was als altijd. Het fase-model splitst de vragen in het onderzoek in vier verschillende onderdelen (fases).
Fase 1 gaat over de uitgangssituatie op de plek van het ongeval bij een normale bedrijfsvoering. Vragen in fase 2 gaan over de afwijkingen die gaan optreden : welke zijn dat dan? En hoe wordt daar mee omgegaan? Vragen in fase 3 hebben betrekking op het ongeval. Omdat de ernst van het ongeval ook samenhangt met de manier waarop de hulp is georganiseerd, worden ook vragen gesteld over het verloop van de hulpverlening (fase 4).
Hieronder het fasemodel in schema. Het kan gebruikt worden om eens kritisch te kijken naar het ongevalsonderzoek, zoals dat in het bedrijf plaatsvindt. Zorg in ieder geval dat naast de technische aspecten ook de organistorische factoren worden meegenomen! Hierbij kan bijlage 4 heel goed gebruikt worden.
Fase |
1. Normaal |
2. Aanloop |
3. Toedracht |
4. Letsel |
Kernvraag |
Hoe gaan de werkzaamheden normaal? |
Wat ging in de aanloop anders dan anders? |
Wat was de toedracht van het ongeval? |
|
Toelichting |
Constante factoren die een rol spelen bij het ontstaan van ‘plotselinge afwijkingen’ |
Afwijkingen van de constante situatie, die leidden tot incident of ongeval. |
Plotselinge, elkaar in snel tempo opvolgende onbeheersbare / niet-gewilde gebeurtenissen. |
Bestrijding en beperking van gevolgen van gebeurtenissen (hulp collega’s, EHBO, BHV) |
Wie, wat, welke, waar en hoe
In een ongevalsonderzoek moeten in ieder geval het “wie, wat, welke, waar en hoe” aan de orde komen. Een aantal vragen daarbij zijn:
- wie : wie is het slachtoffer, wie waren er bij, wie oefende toezicht uit, wie meldde het onderzoek, wie gaf de eerste hulp?
- wat : wat is er precies gebeurd, wat ging er aan vooraf, wat deden de aanwezigen?
- welke : welke opdracht had het slachtoffer, welke gereedschappen, machines, persoonlijke beschermingsmiddelen werden er gebruikt, welke acties werden er ondernomen toen duidelijk werd, dat er een ongeluk plaatvond, welke hulp is er verleend?
- waar : waar gebeurde het ongeluk precies, waar was het slachtoffer, waar waren de getuigen op dat moment?
- hoe : hoe vond het ongeval plaats, hoe was de inrichting van de werkplek, hoe waren de voorzieningen?
Een eenvoudige methode om de mogelijk diepere oorzaken van een ongeval te achterhalen is de ‘waarom’ methode: waarom was de situatie zus of zo, waarom handelde men op die wijze. Na elk antwoord volgt weer de ‘waarom’ vraag, net zolang tot er geen antwoord meer mogelijk is. Deze werkwijze voorkomt dat het ongevalsonderzoek aan de oppervlakte blijft steken.
Wacht niet te lang!
Het verrichten van onderzoek is niet het eerste waar je aan denkt, als er een ongeluk is gebeurd. Toch moet er niet te lang gewacht worden. Getuigen vergeten snel hoe dingen precies liepen, de plaats wordt inderdaad opgeruimd, waardoor waardevolle informatie over de toedracht van het ongeval kan verdwijnen.
Kleine schetsen (tekeningen) van de situatie, meteen na het ongeval, kunnen erg behulpzaam voor het onderzoek. Een paar foto’s – als er een camera bij de hand is – is in sommige situaties natuurlijk het best.
Veiligheidsbeleid aanpassen
De beschrijving (het onderzoek) wordt vervolgens afgesloten met conclusies en maatregelen die genomen moeten worden – niet strafmaatregelen, maar maatregelen om herhaling te voorkomen. Het veiligheidsbeleid kan hiermee worden aangepast. Het is goed om rapportages van ongevallen te bewaren en ze ter voorbereiding op de jaarlijkse bespreking / evaluatie van het veiligheidsbeleid in de onderneming nog een keer door te nemen. Is er een rode draad uit te halen? Zijn de maatregelen uitgevoerd? Hebben zich herhalingen voorgedaan in vergelijkbare situaties en wat valt daaruit te concluderen?
Op basis van deze twee elementen – veranderingen in de organisatie en conclusies uit alle ongevalsrapportages – kan het bedrijfsnoodplan en de RI&Eelke keer geactualiseerd worden.
3.3. Wat kan de OR doen?
In dit hoofdstuk zijn twee elementen behandeld van het veiligheidsbeleid :
- het bedrijfshulpverleningsplan en
- het ongevalsonderzoek en evaluatie.
Bij beide onderdelen kan de OR een actieve rol spelen. Zowel de Arbeidsomstandighedenwet als de Wet op de Ondernemingsraden geven de OR-en daarvoor bevoegdheden en handvatten.
Zorgdragen voor een goede BHV-structuur
In de RI&E moet de werkgever aangeven hoe de bedrijfshulpverlening is georganiseerd.
Aangezien de OR instemming moet verlenen aan de RI&E, vormt overleg over de wijze waarop de bedrijfshulpverlening is georganiseerd onderdeel hiervan. Vragen zijn dan:
- zijn er voldoende BHV-ers? Krijgen zij een opleiding en tijd om hun vaardigheden te oefenen, hebben zij voldoende materialen om hun werk te kunnen doen?
- Is er een goede hulpverleningsstructuur bedacht? Welke taak of rol hebben leidinggevenden in het geheel? Staat er voldoende op papier? Wordt iedereen voldoende op de hoogte gesteld? Hoe worden aanwijzingen gegeven? Worden er oefeningen gehouden?
- Als er veel klanten of publiek van buiten komt: is er afgesproken hoe de hulpverlening werkt voor deze groep?
- Worden er sluitende afspraken gemaakt met derden (contractors, (onder)aannemers) hoe te handelen in noodsituaties en hoe noodsituaties te voorkomen? Hoe worden tijdelijke krachten geïnformeerd?
- Zijn er regels in het personeelsbeleid hoe achteraf de slachtofferopvang geregeld is?
Ongevalsonderzoek
Ongevalsonderzoek krijgt niet de aandacht die het verdient. Juist de OR kan er voor proberen te zorgen dat ongevalsonderzoek en -registratie suggesties oplevert voor verbetering van het veiligheidsbeleid.
De volgende aandachtspunten zijn van belang:
- Zorg er als OR voor dat de werkgever ongevallen registreert, onderzoekt en hierover rapporteert bij de rapportage over voortgang van de RI&E (dit is wettelijke verplicht). Let er op dat ongevallen niet te snel worden afgedaan als gevolg van slordig of onoplettend gedrag van de betreffende werknemer. Wie even verder kijkt dan het gedrag van een werknemer zal andere oorzaken kunnen aanwijzen!
- De werkgever moet de OR direct op de hoogte stellen van ernstige ongevallen. De OR krijgt het onderzoeksrapport van de Arbeidsinspectie toegestuurd. Bespreek dit in de overlegvergadering en vraag hoe herhaling wordt voorkomen.
- De OR kan zelf onderzoek verrichten naar ongevallen. Inventariseer eens hoeveel (bijna-)ongevallen er plaats vinden, verdiep je in een aantal ongevallen, bespreek met de achterban welke suggesties er zijn om het aantal ongevallen te verminderen.
- Neem niet te gemakkelijk genoegen met verklaringen, die de schuld leggen bij de werknemers (de slachtoffers). Ongevallen die het gevolg waren van te snel werken en het negeren van veiligheidsvoorschriften : kijk dan eens kritisch naar de werkdruk, structureel overwerk, of het ongeval plaats vond aan het einde van een veel te lange dienst, of er sprake was van onderbezetting, of instructies wel voldoende waren gegeven e.d. Richt je niet op de schuldvraag, maar op de vraag naar de echte oorzaak! Zorg er zo voor dat er echte verbeteringen worden aangebracht.
- Neem ook de hulpverlening onder de loep. Evalueer dit en zorg dat het bijgesteld wordt als dat nodig is.
- Als vertegenwoordiger van het personeel is er ook een taak weggelegd voor de OR om de slachtofferhulp achteraf te volgen en eventueel de werkgever te wijzen op zijn verantwoordelijkheid als ‘goed werkgever’!
- Houd ook als werknemersvertegenwoordiger contact met slachtoffers van een ongeval. Zorg dat hun visie gehoord wordt. Bescherm hen tegen het ‘zondebok-effect’.
Ongevalsmelding bij de Arbeidsinspectie Werkgevers zijn verplicht ernstige arbeidsongevallen direct te melden bij de de Arbeidsinspectie. Daarbij gaat het om een ongeval dat bij of als gevolg van werkzaamheden plaatsvindt. Ongevallen die gebeuren op weg naar of van het werk zijn geen arbeidsongevallen. Wat is een ernstig ongeval? Daar is sprake van als iemand aan de gevolgen van het ongeval overlijdt of ernstig lichamelijk of geestelijk letsel oploopt. Een slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen als hij of zij binnen 24 uur na het ongeval ter behandeling of observatie in het ziekenhuis wordt opgenomen. Van ernstig letsel wordt ook gesproken als de schade aan de gezondheid (vermoedelijk) van blijvende aard is, dus bijvoorbeeld bij grote of kleinere amputaties, blindheid, blijvende gehoorschade, ernstige trauma’s e.d. Dergelijke ongevallen moeten zo snel mogelijk telefonisch aan de Arbeidsinspectie worden gemeld. Een melding moet schriftelijk worden bevestigd. Elke melding wordt onderzocht en de Arbeidsinspectie streeft er naar het onderzoek binnen 12 weken afgerond te hebben. Ook het slachtoffer wordt – als dat mogelijk is – gehoord. Dan is ook duidelijk of er overtredingen zijn begaan, waarvoor eventueel boete moet worden betaald door de werkgever. Als er strafbare feiten zijn gepleegd kan de officier van justitie worden ingeschakeld. De OR krijgt een afschrift van het onderzoeksrapport.
Het niet melden van een ernstig ongeval wordt in de wet aangemerkt als een ernstige overtreding. Een werkgever staat in dat geval een serieuze boete te wachten als de Arbeidsinspectie er achter komt. |
Hoofdstuk 4: Sanctiebeleid en aansprakelijkheid.
Wie is er verantwoordelijk als dingen toch misgaan? De werknemer, die geen helm ophad, toen er een stuk gereedschap vanaf een stellage naar beneden viel op zijn hoofd? De werknemer, die dat stuk gereedschap uit zijn hand liet vallen? De ploegleider, die een oogje dicht kneep bij het niet dragen van helmen? Of de werkgever, die wel wist dat in het bedrijf lang niet altijd de regels voor het dragen van helmen werd nageleefd? Elke situatie is weer anders. Soms is het niet eenvoudig om de “schuldige” aan te wijzen van een ongeval of een gevaarlijke situatie. En de “schuldige” is niet altijd degene, die uiteindelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor dat ongeval.
In dit hoofdstuk gaan we vooral in op de vraag hoe tegen deze verantwoordelijkheden aangekeken moet worden. Daarnaast gaan we in op de kwestie van aansprakelijkheid, als er toch dingen mis gaan. Ook het sanctiebeleid komt aan de orde en de voorwaarden die door de OR hieraan gesteld kunnen worden.
4.1. Verschillende partijen hebben eigen verantwoordelijkheid
Werkgever allereerst verantwoordelijk
De werkgever is verplicht het werk zo te organiseren dat er geen nadelige effecten van uitgaan voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer. Dat is het uitgangspunt van de huidige Arbeidsomstandighedenwet. Deze plicht wordt de “zorgplicht” van de werkgever genoemd. Hieruit vloeien voor de werkgever veel verschillende plichten en verantwoordelijkheden voort voor het hele reilen en zeilen in zijn organisatie.
De verantwoordelijkheid van de werkgever is vastgelegd in een groot aantal wettelijke bepalingen en aanwijzingen. Kort samengevat komen deze bepalingen hierop neer:
- de werkgever moet er voor zorgen dat de werkplek zó is ingericht, dat er geen gevaren zijn voor de veiligheid of gezondheid van zijn werknemers;
- hij moet zorgen voor deugdelijke en veilige machines en apparatuur, en voor een goed gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen of schadelijke materialen;
- hij dient goede persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar te stellen, als risico’s niet op een andere manier te beheersen zijn;
- bovendien is hij verplicht te zorgen voor goede voorlichting, instructie en onderricht aan werknemers, en moet hij zorgen voor controle op de naleving van de regels;
- daarnaast is hij verantwoordelijk voor het organiseren van de bedrijfshulpverlening.
Verantwoordelijkheid houdt niet op bij de voordeur
Die verantwoordelijkheid houdt niet op bij de bedrijfspoort of de voordeur. Als iemand voor zijn werk een auto moet gebruiken dan dient deze auto veilig te zijn en de gezondheid niet te schaden. Moet een werknemer elders apparatuur gebruiken, dan geldt hetzelfde. Bevindt het bedrijf of de instelling zich in een bedrijfsverzamelgebouw, of op een bedrijventerrein, dan moet de werkgever met de andere werkgevers zorgen voor de veiligheid van alle werknemers. Sterker nog : een werkgever is hiertoe wettelijk verplicht!
De werkgever is verder verantwoordelijk voor de veiligheid van het eigen personeel, óók als zij elders werken. De werkgever moet zich dus op de hoogte stellen en er voor zorgen dat er op karwei of bij de andere werkgever veilig gewerkt wordt.
Uitzendkrachten vallen ook onder de zorgplicht
Bij sommige bedrijven werken veel uitzendkrachten. De zorgplicht van de werkgever, zoals die geformuleerd staat in de Arbeidsomstandighedenwet, geldt ook voor uitzendkrachten.
Enerzijds moet het uitzendbureau checken of er wel veilig gewerkt wordt op de locatie, waar zij mensen heen sturen, en moeten zij deze uitzendkrachten informeren over mogelijke gevaren. Anderzijds heeft de inlener, voor wie de uitzendkrachten daadwerkelijk werken, zelf de verantwoordelijkheid om de uitzendkrachten voor te lichten, instructie te geven, goede en passende persoonlijke beveilingsmiddelen ter beschikking te stellen, en toezicht te houden.
Werknemers hebben ook verantwoordelijkheden
Werknemers dragen natuurlijk op hun manier mede-verantwoordelijkheid voor de veiligheid op de werkplek. De wetgever verwacht van hen, dat zij zich voorzichtig en zorgvuldig gedragen, zodat zij zichzelf, maar ook anderen niet in gevaar brengen of schaden. Werknemers moeten materialen en stoffen op de juiste manier gebruiken en meewerken aan instructies. Ook staat er in de wet dat de werknemer verplicht is om gevaren voor de veiligheid en gezondheid direct te melden bij de werkgever of leidinggevende.
Werknemer mag werk onderbreken, als hij het te gevaarlijk vindt
Als een werknemer vindt dat er onveilige situaties zijn, moet deze dit zo snel mogelijk melden, zodat er maatregelen genomen kunnen worden. Maar de wet gaat zelfs nog verder. Als de werknemer vindt dat het onverantwoord is om het werk uit te voeren omdat er “direct en ernstig gevaar dreigt”, dan geeft de wet hem of haar de mogelijkheid om het werk te onderbreken. Als de werkgever en werknemer van mening verschillen over het gevaar, kan de werkgever de Arbeidsinspectie inschakelen om tot een oordeel te komen. Ook als de werkgever zelf of via een leidinggevende zegt dat het werk toch moet worden uitgevoerd, hoeft de werknemer, die serieus van mening is dat het te gevaarlijk is om door te gaan, daar geen gehoor aan te geven. De werkgever mag dit trouwens niet als grond gebruiken om vervolgens de werknemer te straffen of te ontslaan, ook niet als de werknemer achteraf ongelijk krijgt van de Arbeidsinspectie. Van dit recht wordt door werknemers weinig gebruik gemaakt. Veel werknemers zijn van dit recht niet op de hoogte, bovendien zijn ze bang dat zij tóch achteraf de rekening gepresenteerd krijgen in de vorm van een slechte relatie met de werkgever.
Toch is het belangrijk dat werknemers van dit instrument op de hoogte zijn, en dat zij er gebruik van maken als dat echt nodig is, eventueel samen met collega’s. In veel situaties zijn het juist de werknemers die het beste kunnen beoordelen of iets gevaarlijk is of niet!
Arbeidsinspectie mag ook werk stilleggen.
Overigens heeft ook de Arbeidsinspectie het recht om het werk stil te leggen als de dienst onveilige situaties constateert met ernstig gevaar. Meestal wordt dan, naast de oplegging van een boete, tegen de werkgever gezegd dat hij pas weer het werk mag opstarten als hij de onveilige situatie heeft opgelost. Werkgevers móeten op dat moment gehoor geven aan de aanwijzingen van de Arbeidsinspectie, maar kunnen wel achteraf in beroep tegen de beslissing.
4.2. Sanctiebeleid
Iedereen kent het probleem : collega’s die hun helm of de handschoenen meer niet dan wel dragen. Om ervoor te zorgen dat werknemers zich aan de veiligheidsvoorschriften houden voeren werkgevers vaak een sanctiebeleid in.
Sanctiebeleid een sluitstuk van arbobeleid
Bij steeds meer werkgevers is zo’n sanctiebeleid populair. Zij zien veiligheid eerst en vooral als een kwestie van discipline en vinden dat veiligheid in de eerste plaats vergroot kan worden doordat mensen zich aan de regels houden. Natuurlijk moet er ingegrepen worden als iemand bij herhaling weigert zich aan veiligheidsregels te houden. Maar als het goed is gaat het om uitzonderingen.
Sanctiebeleid hoort echter het sluitstuk te zijn van het arbobeleid. Eerst moet de rest in orde zijn. De OR heeft een belangrijke stem hierbij: de OR heeft namelijk instemmingsbevoegheid bij het invoeren van een sanctieregeling als onderdeel van de arboregelingen.
Sanctiebeleid meer dan stellen van regels en straffen
Bij het beoordelen van het door de werkgever voorgestelde sanctiebeleid kan de OR op de volgende elementen letten:
- Wat is het doel van het sanctiebeleid? Welke problemen wil men aanpakken en is het voorgestelde sanctiebeleid wel de beste manier? Zijn er geen betere manieren te bedenken om de problemen op te lossen? Suggesties van werknemers zelf kunnen hierbij goud waard zijn.
- Staan de voorgestelde maatregelen wel in verhouding tot de overtreding? Het is daarnaast belangrijk om ook ‘waarschuwingen’ in te lassen als onderdeel van de maatregelen. Mensen moeten kansen krijgen om hun gedrag te veranderen. Eén of twee waarschuwingen (bijvoorbeeld één keer mondeling en één keer schriftelijk) voordat er echte sancties (schorsingen, boetes en in het uiterste geval zelfs ontslag) worden gegeven is gebruikelijk.
- Wie kunnen er sancties opleggen en waarschuwingen uitdelen?
- Waar kunnen werknemers in beroep kunnen gaan tegen een beslissing? En hoe wordt dit beroep dan behandeld?
- Als er geldboetes gegeven mogen worden : hoe hoog zijn deze? De wet bepaalt, dat geldelijke boetes binnen bepaalde grenzen moeten blijven en dat de opbrengsten ten goede moeten komen aan een sociaal doel, niet aan de onderneming zelf. De mogelijkheid van boetes moet schriftelijk zijn overeengekomen tussen werkgever en individuele werknemer, bijvoorbeeld in het arbeidscontract of de CAO.
Het sanctiebeleid moet verder schriftelijk vastgelegd zijn, met duidelijkheid over doel en werkwijze. Niet alleen de OR moet weten waar ze ‘ja’ tegen zegt, maar in de eerste plaats moeten alle werknemers en leidinggevenden duidelijk weten waar ze aan toe zijn. “Zo doe ík dat hier op de afdeling” : moet geen enkele leidinggevende kunnen zeggen tegen zijn medewerkers met sancties als deze. Het motto moet zijn : “zo doen wij dat hier in dit bedrijf”!
4.3. Wie is er aansprakelijk als er toch wat gebeurt?
In dit hoofdstuk werd beschreven welke verantwoordelijkheden er zijn voor de verschillende partijen in de organisatie. Maar als er dan toch wat gebeurt: wie kan daarvoor aansprakelijk worden gesteld? Het dan om meer dan de schuldvraag.
Bij ernstige ongevallen – maar ook bij overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet – komt de Arbeidsinspectie om de hoek kijken. Deze bekijkt of er boetes of zelfs straffen door de rechter opgelegd moeten worden. Maar bij álle ongevallen met schade of letsel – ook zonder dat er overtredingen zijn – speelt de vraag : waar komt de rekening te liggen?
Aansprakelijkheid meestal bij werkgever
Omdat de zorgplicht in de wet zo duidelijk is neergelegd bij de werkgever, komt in veel gevallen de aansprakelijkheid – en dus de rekening – op het bordje van de werkgever. Die aansprakelijkheid betekent, dat de werkgever met verschillende kosten geconfronteerd kan worden als gevolg van een ongeval:
- boetes omdat er overtredingen zijn begaan in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet;
- vergoeding van schade of letsel (materiële en immateriële schade);
- bij arbeidsongeschiktheid de aanvulling op de uitkering of inkomensverlies als gevolg van de arbeidsongeschiktheid.
Deze kosten komen bovenop de kosten die de werkgever bij verzuim eventueel toch al heeft (bijvoorbeeld salarisdoorbetaling). Alleen al uit kostenoverwegingen is het voor een werkgever van het grootste belang dat hij zorgt voor een goed arbo- en veiligheidsbeleid.
Geen arbo- en veiligheidsbeleid : een echte kostenpost als er iets mis gaat
Uit allerlei gerechtelijke uitspraken blijkt dat werkgevers, die geen werk hebben gemaakt van een arbo- en veiligheidsbeleid, zwaarder en sneller beboet worden en vaker aansprakelijk worden gesteld voor schade. De rechter laat hierbij overigens ook meewegen hoe serieus de werkgever met het ongeval zelf is omgegaan. Heeft de werkgever melding gemaakt van het ongeval bij de Arbeidsinspectie? Zijn er achteraf maatregelen genomen om herhalingen te voorkomen? Bovendien worden verzekeringsmaatschappijen, waar werkgevers verzekeringen hebben lopen om hun bedrijfsrisico’s af te dekken, steeds kritischer op de vraag wat de werkgever heeft gedaan om risico’s te voorkomen.
Voor het indienen van verzoeken om schadevergoeding geldt overigens een verjaringstermijn van 5 jaar. Heeft het ongeval langer dan 5 jaar geleden plaatsgevonden, dan kan geen schadevergoeding meer worden gevraagd. Dit betekent echter dat een werkgever nog 5 jaar na een ongeval geconfronteerd kan worden met schadevergoedingen. De rechter heeft overigens al in een enkel geval afgeweken van deze verjaringstermijn. Gevolgen van een ongeval worden immers soms pas na jaren duidelijk!
Bewijslast bij de werkgever
Een werknemer die een schadeclaim indient bij zijn of haar werkgever hoeft niet zelf te bewijzen dat de werkgever niet voldoende heeft gedaan om het letsel te voorkomen. De werkgever moet zelf bij de rechter aantonen dat hij alles heeft gedaan om een veilige situatie te creëren en dat er voldoende voorlichting, instructie en toezicht is geweest.
In een metaalbedrijf staat een machine, die slechts kan draaien, als hij met twee handen bediend wordt. Zo kan de werknemer, die de machine moet bedienen, tijdens het draaien van de machine niet met één hand in de machine grijpen en letsel oplopen. De machine is echter al wat ouder, en loopt regelmatig vast. De werknemers hebben daarom een voorziening in elkaar geknutseld waardoor de machine met één hand aan kan. De werknemer, die de machine bedient, kan dan met één hand het vastgelopen product verwijderen en meteen daarna met de andere hand de machine weer aandoen. Dit gaat goed totdat er toch een ongeluk plaatsvindt, met als gevolg dat een van de werknemers enkele vingers verliest. Hoewel de werknemers zelf aan de machine hebben geknutseld oordeelde de rechter in dit geval toch dat de werkgever tekort was geschoten bij zijn toezicht. De rekening voor de schadevergoeding werd bij de werkgever neergelegd. De Arbeidsinspectie deelde daarnaast een boete uit.
Meerdere werkgevers tegelijk aansprakelijk
Overigens wordt in sommige gevallen de aansprakelijkheid bij verschillende werkgevers neergelegd. Dit speelt bijvoorbeeld bij het werken voor derden, bij bedrijfsverzamelgebouwen of bedrijfsterreinen waar meerdere bedrijven werkzaam zijn, maar ook bij ongevallen waar uitzendkrachten bij betrokken zijn. In dat geval wordt niet alleen de eigen werkgever verantwoordelijk gesteld maar ook één of meerdere andere. Boetes van de Arbeidsinspectie voor hetzelfde ongeval kunnen aan meerdere werkgevers gegeven worden. Ook verschillende rechters hebben inmiddels uitspraken gedaan waarbij meerdere werkgevers voor één ongeval aansprakelijk werden gesteld. De verschuldigde schadevergoeding moet dan gedeeld worden door de betrokken werkgevers.
Soms is de werkgever ook bij ongevallen buiten werktijd aansprakelijk. Zo is al enkele keren een schadevergoeding toegekend aan een werknemer, die voor het werk moest deelnemen aan andere activiteiten (denk maar aan een scholing of een teambuildingsessie), en die daar een ongeval kreeg. Dat gold ook in die situaties waar de “schuld” niet bij de werkgever lag, maar bij de organisatie die door de werkgever was ingehuurd om die scholing of training te geven.
Niet alle aansprakelijkheid bij de werkgever.
Natuurlijk is de werkgever niet altijd aansprakelijk. Een werknemer die doelbewust of zelfs met kwade opzet onveilige handelingen heeft verricht, hoeft niet op een mild oordeel van de rechter te rekenen. In termen van de wet heet dit “opzet of bewuste roekeloosheid”. Ook als de werkgever kan aantonen, dat hij alles wat hij kon heeft gedaan om een onveilige situatie te voorkomen, en er gebeurt toch een ongeval, zal niet altijd aansprakelijk worden gesteld.
Daarnaast kan de werkgever in sommige gevallen de rekening weer elders neerleggen. Zo kunnen ongevallen ontstaan doordat apparatuur ondeugdelijk is. Of omdat – in het geval van de training, die eerder werd genoemd – de ingehuurde organisatie duidelijk steken heeft laten vallen. In dat geval kan de werkgever proberen de schade, die hij werknemers moet betalen, weer elders te verhalen.
Zwarte piet te vaak bij werknemer
Hoe dan ook : duidelijk wordt wel dat de schuld, die veel werkgevers en leidinggevenden bij de werknemers neerleggen ( te slordig, te onvoorzichtig, hij handelde te snel, zij dacht niet na, ze lette niet op, hij deed dom) in termen van aansprakelijkheid in de meeste gevallen bij de werkgever zelf neergelegd zal worden! Het is in de eerste plaats de werkgever – en via hem zijn leidinggevenden, gesteund door een cultuur waarin werken aan veiligheid normaal wordt gevonden – die er voor moet zorgen dat er veilig gewerkt wordt!
4.4. Wat kan de OR doen?
Voor de ondernemingsraad is in de eerste plaats een taak weggelegd om de werkgever er op te wijzen dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt voor de veiligheid in het bedrijf. De taak van de OR bij het opstellen van de RI&E werd al in hoofdstuk 2 beschreven.
Speciaal kan de OR nog op de volgende punten letten :
- zorg er voor dat de werkgever breder kijkt dan naar het eigen bedrijf en de eigen werknemers. Wordt er veel bij derden gewerkt, of gaan veel werknemers (bijvoorbeeld via een buitendienst) de weg op : laat de werkgever ook dit vanuit het oogpunt van optimale veiligheid bekijken.
- wordt er veel met uitzendkrachten gewerkt, vraag dan door hoe de voorlichting en instructie aan deze mensen is geregeld, en wie het toezicht houdt.
- zodra het sanctiebeleid in beeld komt heeft de OR ook een duidelijke rol. De werkgever moet een sanctieregeling, die deel uitmaakt van de arbodregelingen, voorleggen aan de OR ter instemming. Let op die punten die al eerder in dit hoofdstuk zijn punten opgesomd.
- laat actief meedenken en praten over de vraag hoe er in de organisatie veiliger gewerkt kan worden. Dat is van grote waarde om tot een groter veiligheidsbewustzijn te komen, en tot het doen leven van het veiligheidsbeleid.
- biedt steun aan werknemers die gevaarlijke situaties of risico’s aan willen pakken, of die te maken hebben gehad met een ongeval. Werknemers kunnen het werk onderbreken bij direct dreigend gevaar, maar dit is niet zonder risico’s. Maak werknemers bewust van hun rechten, en steun ze als het er op aan komt!
- daarnaast kan ook de OR zich wenden tot de Arbeidsinspectie – ook anoniem – als men de zaak niet voldoende vertrouwt en het belangrijk vindt dat de inspectie de zaak komt opnemen.
- tot slot kan de OR er op letten, dat de werkgever zorgvuldig omgaat met werknemers, die schade leiden door een ongeval. Indien dit niet het geval is, kunnen OR-leden de werknemer er op wijzen dat er verhaal mogelijk is. Vakbondsleden kunnen zich natuurlijk via hun eigen vakorganisatie in dergelijke kwesties laten bijstaan!
WERKNEMER EN RECHT OP ONDERBREKEN WERK. Elke werknemer heeft het recht om bij direct dreigend gevaar het werk te onderbreken. Stel dat de chef zegt ‘Ga even op de lepels staan, dan til ik je naar het schap daar op zes meter hoog in de magazijnstelling, dan kun je een paar dingen pakken’. Dit is een verboden opdracht, het is een levensgevaarlijke handeling en kan een werknemers (moet hij/zij) dus weigeren. In andere gevallen is ‘direct dreigend gevaar’ niet altijd zo duidelijk. Natuurlijk moet een werknemer niet te snel denken ‘ik onderbreek het werk omdat dat niet veilig is’. Maar er kan een goede reden zijn: de werknemer vreest voor zijn of haar eigen veiligheid of voor dat van een ander. Een werknemer die overweegt om het werk te onderbreken moet bedenken dat: – hij (of zij) bepaalt of iets ‘levensgevaarlijk’ is; – het belangrijk is om eerst de baas te vragen direct maatregelen te treffen om veilig te kunnen werken; – de werknemer er bij zegt dat hij het werk niet zal doen als er geen veiligheidsmaatregelen worden getroffen. – als hij dat niet doet, moet de werknemer de baas duidelijk zeggen ‘ik doe dit niet omdat ik dit te gevaarlijk vind, omdat (dan kunnen concreet dingen genoemd worden die ontbreken of niet in orde zijn) – de baas dan direct de Arbeidsinspectie moet inschakelen die een onafhankelijk oordeel zal vellen. Als de Arbeidsinspectie de werknemer gelijk geeft, zal de werkgever maatregelen moeten treffen voordat er verder gewerkt mag worden. Als de Arbeidsinspectie de bezwaren van de werknemer niet terecht vindt, zal het werk gewoon gedaan moeten worden. Ook kan het zijn dat de Arbeidsinspectie niet direct ernstig gevaar constateert, maar toch ook opmerkingen heeft over zaken die niet in orde zijn. Ook in dat geval moet het werk worden hervat en maakt de inspecteur afspraken met de werkgever over de termijn waarop maatregelen moeten worden getroffen. In alle gevallen heeft de werkgever geen reden arbeidsrechtelijke consekwenties aan het optreden van de werknemer te verbinden. Met andere woorden ontslag (op staande voet) op grond van het beroep op werkonderbreking vanwege direct dreigend gevaar (art. 29 Arbo-wet) kan niet aan de orde zijn.
Toch gebeurt dit helaas wel eens. Om deze reden is het verstandig om met bovengeschetste stappen rekening te houden, en vooral : duidelijk te zijn tegen de baas over het hoe en waarom. Zorgen dat collega’s, die het eens zijn met de werkonderbreking (dat kan ook een collega uit de OR zijn), er bij zijn is erg verstandig! Niet alleen om een steun te zijn in de discussie die zal ontstaan, maar ook ‘als getuige’ als de werkgever achteraf toch vervelend gaat doen! |
Bijlagen (aparte internet pagina’s!)
Bijlage1:Checklijst voor Ondernemingsraden : Veiligheid in de Onderneming
Bijlage 2: Voorbeeld ongevalsregistratieformulier en -overzicht
Bijlage 3: Vuistregels in geval van ongevallen
Bijlage 4: Check op ongevalsonderzoek
Meer informatie?
Publicaties FNV Bondgenoten, onder andere:
- “Veiligheid van papier”, rapportage onderzoek FNV Bondgenoten naar arbeidsongevallen en veiligheid in de onderneming, mei 2001
- “Veilig werken met vorkheftrucks”, brochure
- “De boete-inspectielijst”, folder
- “Gezond blijven, maak er écht werk van”, brochure
- “Voorbeeldprotocol ingeleende werknemers en andere OR-instrumenten”, brochure
- diverse brochures over arbobeleid en de rechten van OR en PVT
Bestellen? Kli+k hier! Downloaden? Klik op de titel van de betreffende brochure
Publicaties Ministerie van Sociale Zaken :
- “Ernstige arbeidsongevallen, wat doet de arbeidsinspectie?”, folder
- “Een goed arbobeleid kan niet zonder medezeggenschap”, brochure
- “Veilig en gezond werken met machines”, brochure
- “Een boete van de Arbeidsinspectie. Kan dat?”, folder
- “Kinder- en jeugdarbeids aan strenge regels gebonden”, brochure
- “Besloten ruiimten, grote gevaren”, brochure
- “Bij bedrijfshulpverlening staat veel op het spel”, folder
- “Veilig en gezond werken met persoonlijke beschermingsmiddelen”, brochure.
Bestellen? Bel: Informatietelefoon: tel. 0800 – 9051
Websites / telefoonnnummers:
- FNV Bondgenoten Hoofdkantoor, Goeman Borgesiuslaan 77, 3515 ET Utrecht, tel. 030 – 2738222
www.arbobondgenoten.nl
- arbotelefoon FNV Bondgenoten: voor vragen op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn in het werk. Geopend van maandag t/m vrijdag van 9.00 uur tot 13.00 uur, tel. 030 – 2738738.
Vragen kunnen ook worden gesteld via e-mail : [email protected]
Via de website www.arbobondgenoten.nl is veel informatie, en ook tips, checklijsten e.d. te vinden over arbeidsomstandigheden en milieu; ook wetgeving. Doorgeschakeld kan worden naar andere links over arbo en milieu.
- Ministerie van Sociale Zaken
Informatietelefoon: tel. 0800 – 9051 (ook voor bestellen brochures / folders). Adres website is : www.minszw.nl. - Arbeidsinspectie Centraal kantoor : tel. 070 – 3334444, Regiokantoor Noordwest (Amsterdam) : 020 – 5812612 Regiokantoor Midden (Utrecht) : 030 – 2305600 Regiokantoor Zuidwest (Rotterdam) : 010 – 4798300 Regiokantoor Zuid (Roermond) : 0475 – 356666 Regiokantoor Oost (Arnhem) : 026 – 3557111 Regiokantoor Noord (Groningen) : 050 – 5225880
Internet-informatie over de Arbeidsinspectie via de site van het Ministerie van SZW.