Onderzoeksrapport OPS en gevaarlijke stoffen in de metaalindustrie

0

Colofon

Een uitgave van de Chemiewinkel, Onderzoeks- en Adviescentrum Chemie Arbeid Milieu, Universiteit van Amsterdam, in opdracht van FNV Bondgenoten.
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd zonder voorafgaande toestemming van de Chemiewinkel van de Universiteit van Amsterdam.

Deze publicatie is met grote zorgvuldigheid opgesteld overeenkomstig academische standaarden. Desondanks kunnen zowel de samenstellers als de uitgever geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor enige schade die zou kunnen voortvloeien uit het gebruik van deze publicatie.

Titel: Arbeidsomstandigheden en OPS in de metaalindustrie Auteur: Drs. A.T. van Raalte

Uitgave: mei 2000

© 2000 Chemiewinkel, Onderzoeks- en Adviescentrum Chemie Arbeid Milieu, Universiteit van Amsterdam

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING 1 2 METHODE VAN ONDERZOEK 3 3 RESULTATEN 5 3.1 Inleiding 5 3.2 Resultaten Arbo-vragenlijst 5 3.2.1 Persoonlijke gegevens 5 3.2.2 Blootstelling 6 3.2.3 Oplosmiddelen 8 3.2.4 Lassen en snijden 11 3.2.5 Overige arbeidsomstandigheden 12 3.2.6 Effecten 13 3.2.7 Samenvatting resultaten arbo-vragenlijst 14 3.3 Resultaten NSC60 16 3.3.1 De aantallen 16 3.3.2 Toetsing positieve scores op NSC60-vragenlijst aan arbo-vragenlijst 16 3.3.3 Extrapolatie naar de gehele bedrijfstak 16 3.3.4 Vergelijking met andere beroepsgroepen 16 3.3.5 Samenvatting resultaten NSC60-vragenlijst 17 3.4 Vergelijking branches 18 4 CONCLUSIES EN DISCUSSIE 19 5 LITERATUUR 21 Bijlage 1 Vragenlijst OPS in de Metaal 23 Bijlage 2 NSC-60 vragenlijst 31 Bijlage 3 Toelichting NSC-60 vragenlijst 35

Bijlage 4 Samenvatting werkzaamheden van positief scorenden op de NSC60-vragenlijst 37

Samenvatting Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van FNV Bondgenoten. Het betreft een onderzoek in de metaalindustrie (metaalbewerking, metaalwaren, machine- en apparatenbouw, scheepsbouw) en richt zich op de eventuele gezondheidseffecten die werknemers ondervinden als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen. Er wordt aandacht besteed aan het type stoffen waaraan men wordt blootgesteld en de wijze waarop met deze stoffen wordt gewerkt. Het zwaartepunt hierbij ligt op de organische oplosmiddelen. Langdurige blootstelling aan dit type stoffen kan leiden tot het ontstaan van OPS (Organisch Psycho Syndroom). Deze aandoening kenmerkt zich door verschijnselen als vermoeidheid, hoofdpijn, stemmingsveranderingen en vergeetachtigheid. Doelstellingen van het onderzoek zijn: – een groter inzicht te verwerven in hoe er in de metaalindustrie wordt gewerkt met toxische stoffen, met name organische oplosmiddelen; – een indicatie te krijgen van de gezondheidsklachten die optreden als gevolg van blootstelling aan toxische stoffen, met name organische oplosmiddelen;

– een schatting maken van het vóórkomen van OPS in de metaalindustrie.

Het onderzoek is uitgevoerd middels twee schriftelijke enquêtes die zijn rondgestuurd naar een aselecte steekproef van leden van FNV Bondgenoten. Eén enquête is ontwikkeld door de Chemiewinkel (arbo-vragenlijst) en beoogt inzicht te verkrijgen in welke werkzaamheden er worden uitgevoerd en op welke wijze er gewerkt wordt. De tweede vragenlijst is ontwikkeld en gevalideerd door TNO. Deze NSC60-vragenlijst geeft een indicatie voor het vóórkomen van OPS. Uit de arbo-vragenlijst worden de volgende conclusies getrokken: Een aanzienlijk deel van de geënquêteerden blijkt hinder te hebben van stof, stank, dampen en gassen, werkdruk, tocht en zwaar tillen. Ook geven velen aan last te hebben van irritatie van huid, ogen of luchtwegen en allergie. Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in de volgende factoren: – Er wordt in de metaal weinig gebruik gemaakt van beschermende maatregelen, inclusief persoonlijke beschermingsmiddelen, hoewel de meerderheid van de respondenten aangeeft dat die wel voorhanden zijn. De variatie in werkzaamheden en de hoge werkdruk zouden hier debet aan kunnen zijn. – Er wordt weinig voorlichting gegeven over de risico’s van het werken met gevaarlijke stoffen. – Afzuiging in de werkruimte is veelal onvoldoende, waardoor stof, rook en nevels blijven hangen. Dit vergroot de kans op indirecte blootstellingen. – Door de variatie in werkzaamheden is er sprake van blootstelling aan meerdere stoffen tegelijk. De belangrijkste stoffen waaraan men wordt blootgesteld zijn metaalbewerkingsvloeisstoffen, metaalstof en las- en snijrook. Hoewel er weinig specifieke informatie is over de gevolgen van gecombineerde blootstellingen, is er wel consensus over het feit dat gezondheidseffecten erdoor kunnen worden verergerd.

– Ondanks de aandacht die er de laatste jaren bestaat voor de wenselijkheid van overschakeling op oplosmiddelvrije of -arme producten, zowel vanuit arbeids- als vanuit milieuhygiënisch oogpunt, komt uit deze enquête naar voren dat dit proces in de metaalindustrie nog niet op grote schaal wordt omarmd. Bij de verven lijken zich wat verbeteringen te hebben voorgedaan, maar bij de lijmen en schoonmaakmiddelen overheersen nog de oplosmiddelhoudende producten.

De conclusies die worden getrokken uit de NSC60-vragenlijst zijn: Van de 342 respondenten komen 16 gevallen naar voren die positief scoren op de NSC60. Dit komt overeen met een percentage van 4,7%. Wanneer ervan wordt uitgegaan dat de steekproef representatief is, geeft een statistische bewerking aan dat het aantal positief scorenden in de gehele bedrijfstak zal liggen tussen de 7000 en de 19000. Dit zijn dus mensen met neurasthene klachten.

Van de 16 positief scorende respondenten zijn er 7 waarbij een relatie is te leggen met oplosmiddelen. Daarnaast zijn er 9 respondenten waarbij sprake is van neurasthene effecten maar die naar eigen zeggen niet werken met oplosmiddelen. Mogelijke oorzaken van de geconstateerde neurasthene effecten zijn oplosmiddelblootstelling in het verleden of blootstelling aan andere stoffen die het centrale zenuwstelsel aantasten, bijvoorbeeld metalen als lood, cadmium, mangaan en aluminium. Wil men meer te weten komen over de precieze oorzaken van de neurasthene effecten, dan zullen uitgebreide arbeidsanamnesen moeten worden afgenomen. Voorts is het aan te bevelen uitgebreider onderzoek te verrichten naar het vrijkomen van neurotoxische stoffen bij verschillende werkzaamheden in de metaal.

Het gevonden percentage van 4,7% geeft duidelijk aan dat er problemen zijn ten aanzien van de gezondheid van de werknemers in de metaalindustrie. Dit percentage geldt voor alle onderzochte branches samen. Indien de scheepsbouw buiten beschouwing wordt gelaten, omdat daarvoor een aparte vervangingsregeling getroffen zal worden, dan is het percentage 4%. 1 INLEIDING

Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van FNV Bondgenoten. Het betreft een onderzoek in de metaalindustrie, dat zich richt op de eventuele gezondheidseffecten die werknemers ondervinden als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen. Er wordt aandacht besteed aan het type stoffen waaraan men wordt blootgesteld en de wijze waarop met deze stoffen wordt gewerkt. Het zwaartepunt hierbij ligt op de organische oplosmiddelen. Blootstelling aan dit type stoffen kan leiden tot het ontstaan van OPS (Organisch Psycho Syndroom). Voorts is geïnventariseerd in hoeverre andere gezondheidsklachten dan OPS voorkomen.

Achtergrond van het onderzoek
Sinds een aantal jaren staat de problematiek rond organische oplosmiddelen sterk in de belangstelling. Dit heeft geleid tot de erkenning van het Organisch Psycho Syndroom (OPS) als arbeidsgebonden aandoening. Deze ziekte, die ontstaat door blootstelling aan organische oplosmiddelen, bestaat uit drie stadia die bij voortgaande blootstelling geleidelijk in elkaar over kunnen gaan: licht OPS (neurasthene fase), matig OPS en ernstig OPS. In de neurasthene fase treedt depressie, prikkelbaarheid, concentratiestoornissen en moeheid op. Bij matig OPS breiden deze klachten zich uit met vergeetachtigheid (korte termijngeheugenverlies) en oriëntatiestoornissen. Ernstig OPS wordt gekenmerkt door sterke cognitieve en emotionele veranderingen (ernstiger dan bij matig OPS); het ziektebeeld lijkt op dementie met progressieve en globale aantasting van de intelligentie en ernstige geheugenstoornissen. In tegenstelling tot matig en ernstig OPS lijkt bij licht OPS herstel mogelijk te zijn door blootstelling aan organische oplosmiddelen uit te sluiten. Meer informatie rond OPS kan gevonden worden in Werkdocument 82 van het ministerie van Sociale Zaken: Arbeidsgezondheidkundige begeleiding van werkers met oplosmiddelen” (Van der Laan e.a., 1998)1.

De politiek reageert op deze problematiek door binnen bedrijfstakken met een OPS-risico een vervangingsverplichting voor organische oplosmiddelen te formuleren. De metaalindustrie en de scheepsbouw zijn twee bedrijfstakken waarvoor een vervangingsverplichting geldt. Uit onderzoek, onder meer van TNO, is gebleken dat in deze bedrijfstak het gebruik van en de blootstelling aan oplosmiddelen aanzienlijk is (Preller, E.A. e.a., 1997)2. Risicovolle werkzaamheden zijn onder meer coating en ontvetting.
Voor FNV Bondgenoten is dit aanleiding geweest om verder onderzoek te (laten) verrichten. Het doel van het onderzoek wordt hieronder puntsgewijs toegelicht.

Doelstellingen Doelstellingen van het onderzoek zijn: – een groter inzicht te verwerven in hoe er in de metaalbedrijven wordt gewerkt met toxische stoffen, met name organische oplosmiddelen; – een indicatie te krijgen van de gezondheidsklachten die optreden als gevolg van blootstelling aan toxische stoffen, met name organische oplosmiddelen; – een schatting te maken van het vóórkomen van OPS in de metaalindustrie.

2 METHODE VAN ONDERZOEK

Het onderzoek is uitgevoerd door middel van twee schriftelijke enquêtes die zijn rondgestuurd naar een aselecte steekproef van leden van FNV Bondgenoten die in de bedrijfstak werkzaam zijn. Eén vragenlijst is ontwikkeld door de Chemiewinkel. Deze beoogt een beeld te geven van het werk dat gedaan wordt, de producten die daarbij worden gebruikt, het gebruik van blootstellingsreducerende maatregelen, en de eventuele optredende gezondheidsklachten als gevolg van het werk. Met de resultaten ervan worden uitspraken gedaan over de relatie tussen eventuele klachten en de aard van het werk dat wordt gedaan.
Bij het ontwerpen van deze vragenlijst (verder genoemd arbo-vragenlijst, zie bijlage 1) is het rapport van Heesen, Th.J. & Raalte, A.T. van: ‘Toxische stoffen in de metaal- en elektrotechnische industrie’ als leidraad gebruikt.3

Voorts is aan dezelfde groep leden van FNV Bondgenoten de NSC60-vragenlijst (bijlage 2) toegestuurd. Deze vragenlijst is ontwikkeld door TNO-Voeding. Met behulp van deze vragenlijst is het mogelijk om mensen met OPS-gerelateerde klachten op te sporen. TNO Voeding heeft de ingevulde lijsten verwerkt en te geïnterpreteerd. Hierbij is een individuele interpretatie gegeven. Daarnaast is een schatting gemaakt van de OPS-prevalentie in de branche en hoe deze zich verhoudt tot andere branches. Voor een uitgebreidere uitleg over de methodiek van de NSC60-vragenlijst wordt verwezen naar bijlage 3. De NSC60-vragenlijst onderscheidt mensen die tenminste neurasthene klachten (= eerste verschijnselen van OPS) vertonen. Overigens scoren ook mensen die een matig of ernstig OPS hebben positief op de NSC60. Hiermee kan de prevalentie van OPS in de bedrijfstak worden bepaald.

In geval van een positieve OPS-indicatie is de betreffende persoon door FNV Bondgenoten op de hoogte gebracht van de uitslag, en geadviseerd om contact op te nemen met de bedrijfsarts/arbodienst, die eventueel kan doorverwijzen naar het Solvent Team.

Een koppeling tussen de twee vragenlijsten is gebruikt om een uitspraak te kunnen doen over de waarschijnlijkheid dat de neurasthene klachten daadwerkelijk door blootstelling aan oplosmiddelen zijn ontstaan. Immers, neurasthene klachten kunnen ook worden veroorzaakt door andere neurotoxische stoffen, bijvoorbeeld metalen als lood, cadmium, mangaan en aluminium.4

Selectie
Het onderzoek is uitgevoerd onder leden van FNV Bondgenoten in de branches metaalbewerking, metaalwaren, machine- en apparatenbouw en scheepsbouw. Aangezien deze branches onder de werkingssfeer van verschillende CAO’s vallen worden de leden apart geregistreerd. De vragenlijsten zijn in twee rondes verspreid. In de eerste ronde zijn de vragenlijsten gestuurd naar een random selectie van leden die werkzaam zijn in de branche metaalbewerking. Het betrof een steekproef van 800 adressen. Vervolgens zijn dezelfde vragenlijsten verstuurd naar een random selectie van leden die werkzaam zijn in de branches metaalwaren, machine- en apparatenbouw en scheepsbouw. Hier betrof het een steekproef van 940 adressen. Bij de verwerking van de gegevens is het onderzoek als één geheel beschouwd. In totaal zijn 1740 vragenlijsten verstuurd. Het totaal aantal leden van FNV Bondgenoten in de genoemde branches is 41.795. De steekproefgrootte komt daarmee op 4,2%.

In tabel 1 staan de aantallen werknemers in de verschillende branches vermeld.

Tabel 1 Kerngegevens over de branches die in het onderzoek zijn meegenomen

aantal werknemers Metaalbewerking 95.000 Metaalwaren 85.770 Machine/apparaten 83.300 Scheepsbouw 17.000

TOTAAL 281.070

3 RESULTATEN

3.1 INLEIDING

Respons en representativiteit
Van de 1740 enquêtes die zijn uitgestuurd zijn er 363 ingevuld geretourneerd. Dat betekent een respons van 20,8%. Ten aanzien van de representativiteit van de steekproef kan worden gesteld dat hiermee een representatief beeld wordt gegeven van de leden van FNV Bondgenoten in de branche. Of het tevens een representatief beeld schetst van de totale populatie in de branche is niet duidelijk. De resultaten op individueel niveau, dat wil zeggen wat betreft de gesignaleerde klachten, dienen daarom te worden gelezen als indicatief. Er is echter geen reden te veronderstellen dat het beeld dat geschetst wordt ten aanzien van de situatie in de bedrijven niet representatief zou zijn. Leden van de bond zijn immers niet perse te vinden in de ‘slechtste’ dan wel de ‘beste’ bedrijven wat betreft de arbeidsomstandigheden.

Arbo-vragenlijst Er zijn 363 vragenlijsten geretourneerd. In vraag 4 van deze vragenlijst werd gevraagd of men met stoffen werkt of niet. Zo niet, dan hoefde men de rest van de vragen niet te beantwoorden, maar men werd wel verzocht de vragenlijst te retourneren. 64 Respondenten (18%) gaven aan dat ze niet met stoffen werken; zij hebben derhalve de verdere vragen niet beantwoord. Na vraag 4 zijn er dus nog 299 respondenten die de vragenlijst hebben ingevuld.

Door een fout in de nummering van de vragen heeft een aantal respondenten de vragen 23 tot en met 26 niet ingevuld. Het gaat hier om 25 personen. Bij deze vragen is het aantal respondenten dus 274.

NSC60-vragenlijst
22 NSC60-vragenlijsten waren niet bruikbaar, omdat ze niet of niet volledig waren ingevuld. 17 van de 22 niet ingevulde lijsten waren afkomstig van respondenten die aangaven niet met stoffen te werken. Derhalve zijn er 342 NSC60-vragenlijsten verwerkt door TNO. Hierbij zitten 42 respondenten die eveneens niet met stoffen werken (maar dus wel de vragenlijst hebben ingevuld).

3.2 RESULTATEN ARBO-VRAGENLIJST

3.2.1 Persoonlijke gegevens
Een aantal persoonlijke gegevens is gevraagd om een uitspraak te kunnen doen over de aard van de respons-populatie. De achtergrond van deze vragen is gelegen in de verwachting dat het aantal klachten toeneemt naarmate men ouder is en/of langer werkzaam in de bedrijfstak, en in de verwachting dat niet-Nederlandse werknemers vaker ingezet worden in ongeschoolde arbeid zoals schoonmaakwerk.

In tabel 2 worden de resultaten samengevat.

Tabel 2 Persoonlijke gegevens van de respondenten

Aantal Percentage Leeftijd Jonger dan 40 jaar 139 38% Ouder dan 40 jaar 224 62% Geslacht Man 346 95% Vrouw 17 5% Nationaliteit Nederlandse 350 96% Niet-Nederlandse 13 4% Arbeidsverleden Korter dan 5 jaar 21 7%

Langer dan 15 jaar 193 65%

Uit de gegevens blijkt dat het aantal oudere werknemers de boventoon voert en men lang in de branche werkzaam is. Voorts blijkt dat het aantal vrouwen en het aantal mensen van een andere dan Nederlandse nationaliteit zeer beperkt is. Het beeld dat er weinig vrouwen werkzaam zijn in de metaalindustrie wordt bevestigd.

Bovenstaande gegevens zijn gecombineerd met de vraag naar gezondheidsklachten (vraag 25 uit de arbo-vragenlijst) om te achterhalen of er verschillen zijn aan te geven tussen de verschillende demografische groepen voor wat betreft het optreden van gezondheidsklachten.
Een vergelijking tussen mannen en vrouwen, of tussen Nederlanders en niet-Nederlanders is niet te maken, aangezien de aantallen te klein zijn. Wel kan een vergelijking worden gemaakt tussen het aantal gezondheidsklachten van respondenten met een lang en een kort arbeidsverleden (>15 jaar, n = 193, respectievelijk < 5 jaar, n = 21). De resultaten worden in onderstaande tabel samengevat. (Het aantal respondenten waarover dit wordt vergeleken is lager dan 193 respectievelijk 21, aangezien een deel van de respondenten de vraag over de gezondheidsklachten niet heeft ingevuld, zie hiervoor ook de inleiding)

Tabel 3 Frequentie van optreden (in percentages) van gezondheidsklachten bij werknemers die korter dan 5 respectievelijk langer dan 15 jaar in de metaalindustrie werkzaam zijn

Korter dan 5 jaar (n = 16) Langer dan 15 jaar (n = 177) Irritatie van de huid 38% 29% Irritatie van ogen en/of luchtwegen 45% 45%

Allergie 13% 16%

Uit deze gegevens blijkt dat werknemers met een langer arbeidsverleden niet significant meer klachten hebben dan mensen die korter werken in de metaal. In elk geval kan met behulp van deze gegevens nièt worden geconcludeerd dat langer-werkenden meer klachten hebben dan korter-werkenden.

3.2.2 Blootstelling
Er zijn een aantal vragen gesteld over de stoffen waaraan men zoal op het werk wordt blootgesteld. De achterliggende redenen zijn tweeledig. Ten eerste werd beoogd voor de gehele populatie een blootstellingskarakteristiek te kunnen opstellen: hoeveel mensen worden blootgesteld aan welke stoffen of producten? Ten tweede zou hiermee bij een positieve score op de NSC60-vragenlijst kunnen worden vastgesteld of de neurasthene effecten door blootstelling aan organische oplosmiddelen is veroorzaakt of door andere stoffen (bijvoorbeeld metalen als lood, cadmium, mangaan, koper, aluminium, zink). Ook werd hiermee de mogelijkheid geschapen het optreden van andersoortige klachten dan de neurasthene klachten te relateren aan typen van blootstelling. Zo kan huidirritatie veroorzaakt worden door oplosmiddelen, maar ook door metaalbewerkingsvloeistoffen. Hetzelfde geldt voor irritatie van ogen en luchtwegen. Die kan worden veroorzaakt door zowel oplosmiddelen als door bijvoorbeeld lasrook.

Eén van de vragen met betrekking tot het type stoffen waarmee men in aanraking komt betreft het type metaal waarmee wordt gewerkt. Een aantal metalen, zoals cadmium, mangaan, lood, aluminium, koper en zink kunnen in meer of mindere mate leiden tot klachten die overeenkomsten vertonen met OPS, zoals vergeetachtigheid, concentratiestoornissen, motorische klachten en mentale en emotionele stoornissen.4 In het geval van een positieve score op de NSC60-vragenlijst kan dan worden getoetst of de betreffende persoon behalve eventueel aan oplosmiddelen ook aan neurotoxische metalen wordt blootgesteld.

Tabel 4 Metalen waarmee wordt gewerkt, in percentages van het totaal aantal respondenten (n = 299)

Metaal Aantal respondenten Percentage respondenten Ongelegeerd staal 196 66% Roestvast staal (RVS) 191 64% Aluminium of -legeringen 147 49% Chroom of -legeringen 64 21% Nikkel of -legeringen 52 17% Zink of -legeringen 74 25%

Koper of -legeringen 95 32%

Uit deze gegevens blijkt dat ten minste 64% van de respondenten in aanraking komt met verdacht neurotoxische metalen, namelijk RVS, dat een legering is van ijzer, nikkel en chroom. Ook komt 49% in aanraking met aluminium. Hoewel er nog geen wetenschappelijke consensus is over het al dan niet neurotoxisch zijn van dit metaal, zijn er voldoende aanwijzingen dat het bij gevoelige personen kan bijdragen aan neuropsychologische effecten. Er zijn vele publicaties waarin een verband wordt gelegd tussen blootstelling aan aluminium en de ziekte van Parkinson. Dit is een ziekte van het centrale zenuwstelsel.

Behalve over het soort metaal waarmee wordt gewerkt, is tevens een vraag geteld over de overige stoffen waaraan men wordt blootgesteld. Dit leverde het volgende beeld op (tabel 5).

Tabel 5 Aard van de producten/stoffen waaraan metaalbewerkers direct worden blootgesteld (n = 299)

Stof/product waaraan men wordt blootgesteld Aantal respondenten Percentage respondenten Snij- of koelvloeistoffen 141 47% Smeermiddelen, trek-, wals- of stansoliën 108 36% Conserveringsolie 53 18% Oplosmiddelen (tri, per, aceton, thinner, terpentine, peut, white spirit) 137 46% Lasrook of rook van snijbranden 158 53% Metaalstof (bijvoorbeeld door slijpen of schuren) 224 75% Laspoeder 39 13% Verf/coating of lijm 118 39% Galvaniseervloeistoffen 39 13%

Anders 26 9%

Uit deze gegevens blijkt dat metaalstof het vaakst wordt genoemd, gevolgd door lasrook en rook van snijbranden. Ook de snij- en koelvloeistoffen scoren hoog. In de categorie ‘overig’ worden onder meer genoemd dampen van hardsoldeer, steenstof, zinkspray, stof van slijpschijven, beitspasta, steenwol, en uitlaatgassen. Al deze genoemde stoffen en producten kunnen een scala aan gezondheidseffecten veroorzaken, zowel locaal aan huid, ogen en luchtwegen, als systemisch aan (centrale) zenuwstelsel en organen. Ook zijn een aantal van deze stoffen in meer of mindere mate allergeen. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijke risico’s wordt verwezen naar Heesen & Van Raalte, 1994.

Ook is er gevraagd naar de indirecte blootstelling, dat wil zeggen blootstelling aan stoffen door werkzaamheden die door anderen worden verricht (ook wel genoemd achtergrondblootstelling). Dit leverde ongeveer hetzelfde beeld als bij de directe blootstelling. Opmerkelijk is dat de categorieën ‘lasrook of rook van snijbranden’ en ‘verf/coating of lijm’ bij deze vraag zelfs hoger scoren dan bij de directe blootstelling. Blijkbaar wordt men minstens aan evenveel typen stoffen blootgesteld door werkzaamheden van anderen als door eigen werk. De concentraties zijn dan weliswaar lager, maar toch geeft het een indicatie voor de mate waarin de werkplek verontreinigd is.

3.2.3 Oplosmiddelen
Zoals gezegd is er extra aandacht besteed aan de organische oplosmiddelen. Uit tabel 5 blijkt reeds dat 46% van de respondenten wordt blootgesteld aan oplosmiddelen. Om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop men wordt blootgesteld aan oplosmiddelen is gevraagd of men werkt met verf, lijm/kit en/of schoonmaak- en ontvettingsmiddelen, welke typen dit zijn (oplosmiddelhoudend of niet), en welke beschermingsmaatregelen zijn getroffen om blootstelling te beheersen. Het gaat bij dit laatste niet om de persoonlijke beschermingsmiddelen maar om maatregelen om te voorkomen dat er veel oplosmiddelen vrijkomen, bijvoorbeeld het gebruik van spuitcabines (met onderafzuiging en adembescherming), watergordijnen en dergelijke. Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen is in een andere vraag geïnventariseerd.

Om vast te stellen of met oplosmiddelhoudende producten wordt geverfd, gelijmd of ontvet, is aan de respondenten gevraagd met welk type product gewerkt wordt. Daarbij is de volgende onderverdeling gehanteerd.

Voor verf · oplosmiddelrijke verf (alkyd), · oplosmiddelarme verf (high solids), · watergedragen verf (acrylaat), · oplosmiddelvrije verf (UV-lakken, poedercoating),

· twee-componenten verf.

Hierbij worden de alkyd, de high-solids en de twee-componentenverf als oplosmiddelhoudend beschouwd.

Voor lijm of kit · oplosmiddelrijk (rubberlijm, siliconenkit) · oplosmiddelarm (acrylaat)

· oplosmiddelvrij (UV-hardende lijmen).

Alleen de eerste categorie is als oplosmiddelhoudend beschouwd.

Voor schoonmaak en ontvetting · tri of per · CFK’s of halonen · terpentine, thinner, peut of white spirit · reinigingsmiddelen op waterbasis

· ets- en beitsvloeistoffen

Hierbij worden de eerste drie genoemde als oplosmiddelhoudend beschouwd.

In onderstaande tabel worden de resultaten samengevat. Daarbij wordt in de eerste kolom aangegeven hoeveel respondenten met verf, lijm en schoonmaakmiddelen werkt en welk deel daarvan met de oplosmiddelhoudende producten. In de tweede kolom staat aangegeven hoeveel mensen die met oplosmiddelhoudende producten werken, beschermende maatregelen gebruiken.

Tabel 6 Gebruik van oplosmiddelhoudende producten en beschermende maatregelen

Aantal respondenten (% van totaal = 299) Wel of geen bescherming? Alle verfproducten 48 (16%) n.v.t. Oplosmiddelhoudende verfproducten 28 (9%) 6 wel 12 soms wel, soms geen

10 geen

Alle lijm- of kitproducten 66 (22%) n.v.t. Oplosmiddelhoudende lijm- of kitproducten 49 (16%) 6 wel 7 soms wel, soms geen

34 geena

Alle schoonmaak / ontvettingsmid-delen 119 (40%) n.v.t. Oplosmiddelhoudende schoonmaak / ontvettingsmiddelen 81 (29%) 4 wel 13 soms wel, soms geen 64 geen

a 2 respondenten hebben deze vraag niet ingevuld

Uit deze tabel blijkt dat oplosmiddelhoudende producten vaker worden gebruikt dan de oplosmiddelarme- of vrije producten. Vooral geldt dit voor de lijmen, kitten en schoonmaakmiddelen. Voor verf geldt dat in 58% van de gevallen gewerkt wordt met oplosmiddelhoudende producten.
Ondanks de aandacht die er de laatste jaren bestaat voor de wenselijkheid van overschakeling op oplosmiddelvrije of -arme producten, zowel vanuit arbeids- als vanuit milieuhygiënisch oogpunt, komt uit deze enquête naar voren dat dit proces in de metaalindustrie nog niet op grote schaal wordt omarmd. Dit is des te opmerkelijker aangezien de branche zelf onlangs nog een publicatie aan dit fenomeen heeft gewijd.5

Beschermende maatregelen Onder beschermende maatregelen wordt hier verstaan afzuiging, spuitcabines, sproeitunnels, en dergelijke..

Uit de gegevens kan worden geconcludeerd dat er nog het meest wordt gewerkt zónder beschermende maatregelen. Dit geldt vooral bij het werken met oplosmiddelhoudende lijmen of kitten, en schoonmaak- en ontvettingsmiddelen. Bij de verven lijkt de situatie beter. Een volledig beeld kan echter hierbij niet worden verkregen uit de antwoorden. Er is namelijk niet gevraagd naar hoe vaak de beschermende maatregelen aanwezig zijn. In die gevallen waarbij zowel ‘met bescherming’ als ‘zonder bescherming’ is aangekruist, is het niet duidelijk hoe de verhoudingen liggen wat betreft de frequentie van bescherming.

Daarnaast is expliciet gevraagd naar het gebruik van adembescherming, dat wil zeggen half- of volgelaatsmaskers en dergelijke. Daaruit blijkt dat 32 respondenten (11%) adembescherming gebruikt tegen oplosmiddelen, en 126 respondenten (42%) handschoenen draagt om zich tegen oplosmiddelen te beschermen. Het weinige gebruik van adembescherming kan worden beschouwd als zorgwekkend, het relatief veelvuldige gebruik van handschoenen als opmerkelijk. In de metaalindustrie draagt men veelal handschoenen tegen bramen en/of scherpe randen van onderdelen. Wellicht is men in de veronderstelling dat deze ook beschermen tegen oplosmiddelen. Helaas is dat niet het geval.

Piekblootstelling Tenslotte is er ten aanzien van de oplosmiddelen een vraag opgenomen over de hoeveelheden oplosmiddel waaraan men wordt blootgesteld. De achtergrond hiervan is gelegen in het feit dat in toenemende mate wordt onderkend dat juist het optreden van piekbelastingen het risico op OPS bepaalt. In een recente publicatie van de Gezondheidsraad wordt dit bevestigd.6 Ook in andere publicaties (Morrow e.a., 1998)7 wordt deze conclusie getrokken.

De antwoorden worden in onderstaande tabel gepresenteerd.

Tabel 7 Frequentie en mate van blootstelling aan oplosmiddelen

Frequentie en mate van blootstelling aan oplosmiddelen Aantal respondenten (% van 299) Dagelijks, in kleine hoeveelheden 65 (22%) Dagelijks, in grote hoeveelheden 11 (4%) Af en toe, in kleine hoeveelheden 172 (58%)

Af en toe, maar dan in grote hoeveelheden 14 (5%)

Uit de tabel blijkt dat er 25 respondenten zijn, die waarschijnlijk te maken hebben met piekblootstellingen. Volgens de nu geldende inzichten, zouden deze personen extra risico lopen op OPS. Van deze 25 personen zijn er twee die positief scoren op de NSC60-vragenlijst, en twee waarvan wordt aangeraden binnen een jaar de screening te herhalen.

Tegenstrijdigheden De in dit rapport gepresenteerde gegevens over blootstelling aan oplosmiddelen dienen met de nodige voorzichtigheid te worden gelezen. Uit de enquêtes blijkt namelijk dat de geënquêteerden moeite hebben met de term ‘oplosmiddel’. Dat blijkt onder meer uit het volgende. Het totaal aantal personen dat met oplosmiddelhoudende producten werkt komt op basis van de in tabel 6 behandelde vragen (13 t/m 15) op 112, waarvan sommigen met meerdere oplosmiddelhoudende productgroepen werken. In vraag 11 daarentegen (“Aan welke stoffen/producten wordt u blootgesteld?”) geven 137 personen aan te worden blootgesteld aan oplosmiddelen. Uit vraag 21 tenslotte (“Hoe vaak wordt u blootgesteld aan oplosmiddelen?”) kan worden geconcludeerd dat 264 respondenten worden blootgesteld aan oplosmiddelen. Dat hierin grote verschillen zitten kan wijzen op het feit dat men niet precies op de hoogte is van wat oplosmiddelen zijn. Een andere mogelijke verklaring is dat men problemen heeft met de term ‘blootstelling’.

Uit vraag 26, waarin wordt gevraagd naar de mate van voorlichting in het bedrijf, kan worden geconcludeerd dat daar nog het nodige aan schort. Slechts 36% van de respondenten geeft aan dat er voorlichting wordt gegeven. Daaruit kan de mogelijke verwarring omtrent de termen ‘oplosmiddel’ en/of ‘blootstelling’ in ieder geval deels worden verklaard.

3.2.4 Lassen en snijden Behalve aan oplosmiddelen is extra aandacht besteed aan lassen en snijden. De reden hiervoor is dat deze werkzaamheden beschouwd worden als belangrijke risicofactoren in de metaalindustrie. Onlangs is de MAC-waarde voor lasrook van 5 mg/m3 omlaag gegaan naar 3,5 mg/m3. 112 Respondenten geven aan geregeld te lassen. Dit komt overeen met 37% van de respondenten. 70 Van de 275 respondenten (25%) geeft aan geregeld snijwerkzaamheden te verrichten. Aan deze respondenten is tevens gevraagd op welke wijze ze de las- of snijwerkzaamheden uitvoeren. De resultaten staan in onderstaande tabel gepresenteerd.

Evenals bij de oplosmiddelen is ook hier onderscheid gemaakt tussen enerzijds ‘beschermende maatregelen’ (vraag 22b en 23b) en anderzijds ‘adembescherming'(vraag 19). Onder de eerste categorie vallen zaken als puntafzuiging, overdrukhelm en lascabines. Dit gaat dus om maatregelen die voorkómen dat lasrook of rook van snijbranden vrijkomt. Bij de tweede categorie is enkel gevraagd of men adembescherming gebruikt bij het lassen of snijden. In dat geval gaat het dus alleen om de persoonlijke beschermingsmiddelen.

Tabel 8 Mate van bescherming bij lassen en snijden

Aantal respondenten met beschermende maatregelen (%) Aantal respondenten zonder beschermende maatregelen (%) Aantal respondenten soms met en soms zonder beschermende maatregelen (%) Onbekend (%) Aantal respondenten die adembescherming gebruiken (%) Lassen (n = 112 23 (21%) 37 (33%) 36 (32%) 16 (14%) 25 (22%)

Snijden (n = 70) 8 (11%) 37 (53%) 14 (20%) 11 (16%) 13 (19%)

Uit deze tabel blijkt dat er vaker wordt gelast of gesneden zonder beschermende maatregelen en zonder adembescherming dan met bescherming. Gezien de gezondheridsrisico’s die kunnen optreden als gevolg van deze werkzaamheden, met name als gewerkt wordt aan metalen als nikkel, chroom, aluminium en koper, kan dat als zorgelijk worden beschouwd. Hoewel in dit onderzoek niet is hard te maken dat er een relatie ligt, lijkt het toch aannemelijk dat het veelvuldige optreden van irritatie aan ogen en/of luchtwegen (vraag 25a) voor een deel is terug te voeren op deze werkzaamheden. Voorts werd door veel respondenten aangegeven dat ze indirect worden blootgesteld aan lasrook. Dat houdt in dat ook werknemers die zelf niet lassen of snijden, eveneens worden blootgesteld aan deze stoffen.

3.2.5 Overige arbeidsomstandigheden

Wie maakt er schoon?
Voorafgaand aan het onderzoek bestond de indruk bij de onderzoekers dat schoonmaakwerkzaamheden veelal worden uitgevoerd door jongere werknemers die pas in dienst zijn, werknemers van uitzendbureaus, schoonmaakbedrijven en/of laaggeschoolde werknemers. Met die gedachte is een vraag opgenomen over wie de schoonmaakwerkzaamheden uitvoert. Uit de antwoorden blijkt echter dat deze werkzaamheden meestal door mensen in vaste dienst worden gedaan (219 maal tegen 162 maal door uitzendkrachten en/of schoonmaakbedrijven).

Persoonlijke beschermingsmiddelen Ten aanzien van het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen zijn drie vragen opgenomen. Eén betrof de vraag of men vond dat er voldoende van aanwezig waren. De tweede vraag handelde over het gebruik van huidbescherming (handschoenen), de derde over het gebruik van adembescherming.

De meeste respondenten geven aan dat er voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen op de werkplek aanwezig zijn. Er is daarbij geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen beschermingsmiddelen. Wel geven de antwoorden aan dat men in het algemeen tevreden is over de aanwezigheid ervan. Iets anders is of deze ook daadwerkelijk worden gebruikt. Bij de vraag aan welke stoffen men wordt blootgesteld wordt er in totaal 1017 maal een stof of product aangekruist. Slechts in 205 van deze gevallen (20%) wordt gebruik gemaakt van adembescherming. Handschoenen worden vaker gedragen, namelijk in 625 gevallen (61%). Daarbij scoort bescherming tegen bramen het hoogst (174 maal). Opvallend is dat in 126 gevallen wordt gemeld dat men handschoenen gebruikt tegen oplosmiddelen. Of dit inderdaad handschoenen zijn die tegen oplosmiddelen beschermen is te betwijfelen.

Ventilatie
De mate van ventilatie in een werkruimte heeft grote invloed op de mate van indirecte blootstelling. In 166 gevallen wordt aangegeven dat ventilatie plaatsvindt door middel van ‘open ramen en deuren’. In 154 gevallen is sprake van mechanische ventilatie door middel van centrale afzuiging. In een aantal gevallen wordt plaatselijke afzuiging gemeld, en vaak dat men buiten werkt. Er wordt een aantal (25) maal geklaagd over het feit dat men in de zomer last heeft van de warmte en in de winter van de kou. Ook komt het voor dat men in de winter geen ramen of deuren open doet, waardoor er nauwelijks tot geen ventilatie plaatsvindt. Hoewel de vraag op zich weinig harde informatie oplevert, overheerst de indruk dat men in het algemeen niet tevreden is met de kwaliteit van de werkpleklucht.

3.2.6 Effecten (De resultaten die vanaf dit punt in dit hoofdstuk worden beschreven zijn gebaseerd op 274 respondenten, zie de inleiding).

In de vragenlijst is één vraag opgenomen over hinder en één over gezondheidsklachten (“last”). De antwoorden op deze vragen geven een indicatie van de gezondheidsklachten van de geënquêteerden. De verschillende subvragen worden hier in de vorm van een tabel gepresenteerd.

Tabel 9 Percentage werknemers dat hinder en last heeft van een aantal factoren (n = 274)

Hinder % Last % Verdwijnt? (%)1 Stof 69 Huidirritaties 31 74 Stank 55 Irritatie van ogen en/of luchtwegen 49 80 Dampen of gassen 72 Allergie 16 64 Werkdruk 63 Zwaar tillen 55 Tocht 65

1 Dit percentage geeft aan welk deel van de klachten (last) verdwijnen als men een aantal dagen niet heeft gewerkt.

Het beeld dat hierbij naar voren komt is dat er sprake is van veel hinder en last. Hinder verwijst niet naar gezondheidsklachten, maar het geeft wel een indicatie van hoe men de werkomgeving ervaart. Bij “last” is er wel degelijk schade aan de gezondheid, of het kan leiden tot klinisch aantoonbare klachten.
Behalve dat men hinder ondervindt van de ‘chemische’ factoren, zoals stof, stank en dampen/gassen, zijn er ook veel repondenten die aangeven dat ze een hoge werkdruk hebben, vaak zwaar moeten tillen en last hebben van tocht. Bij een hoge werkdruk zal men veelal de neiging hebben voorzorgsmaatregelen ten aanzien van veiligheid en gezondheid ‘even’ te vergeten. Bij fysieke belasting (zwaar tillen) zal het ademvolume toenemen en daarmee de hoeveelheid stoffen die men inademt. Deze twee factoren kunnen de schadelijke werking van stoffen op de werkplek vergroten. Dat er vaak hinder wordt ondervonden van tocht komt overeen met de bevinding uit vraag 16, waarin naar de wijze van ventilatie wordt gevraagd. Daaruit blijkt dat vaak wordt volstaan met het openen van ramen en deuren. In de winter kan dit aanleiding geven tot ongewenste werkomstandigheden.

Bij hinder van ‘chemische’ factoren en bij gezondheidsklachten is de hoogte van de blootstelling bepalend. Hoge blootstellingen leiden tot zowel hinder als last. De hoogte van de blootstelling wordt deels bepaald door de gehanteerde techniek en door de mate van bescherming. Het beeld dat uit dit onderzoek naar voren komt is dat werknemers in de metaalindustrie blootgesteld worden aan een mix van stoffen. Men is weinig gespecialiseerd en voert meerdere werkzaamheden uit. Daardoor is er sprake van gecombineerde blootstelling. Het is bekend uit de toxicologie dat blootstelling aan meerdere stoffen tegelijk de ernst van de gezondheidseffecten kan vergroten. Door de complexiteit van deze materie is er echter helaas weinig specifieke informatie voorhanden. Zo is het wel bekend dat de combinatie lassen en roken schadelijker is dan de som der delen. Maar of dat ook geldt voor blootstelling aan bijvoorbeeld lasrook en metaalbewerkingsvloeistoffen of lasrook en oplosmiddelen, is niet bekend. In het geval sprake is van twee of meer stoffen die een vergelijkbaar effect hebben of op hetzelfde orgaan inspelen, wordt in de praktijk gebruik gemaakt van de additie-regel. Daarbij wordt een maat voor het risico voor de verschillende stoffen opgeteld (in dit geval de concentratie van de stof gedeeld door de MAC-waarde van die stof). Doordat in de metaalindustrie gewerkt wordt met een groot aantal stoffen en dan nog eens zonder voldoende bescherming, is het niet denkbeeldig dat dit een verklaring vormt voor het relatief grote aantal gezondheidsklachten.

De belangrijkste stoffen waaraan men wordt blootgesteld zijn metaalbewerkingsvloeisstoffen, metaalstof en las- en snijrook. Metaalbewerkingsvloeistoffen geven aanleiding tot huidklachten, en bij verneveling kunnen ze leiden tot irritatie van ogen en/of luchtwegen. Metaalstof en lasrook kunnen vooral aandoeningen aan de luchtwegen veroorzaken. Uit onderzoek van onder meer Karlsen8 (1992) blijkt dat de samenstelling van lasrook grote overeenkomsten vertoont met fijn stof afkomstig van verspanende bewerkingen. Een gecombineerde blootstelling leidt derhalve tot verergering van de klachten. Het gebruik van de additie-regel is in dit geval logisch.

Voorlichting en arbodiensten Eén vraag betrof de mate van voorlichting in het bedrijf: Wordt er op uw werk voorlichting gegeven over de risico’s van chemische stoffen? In 98 gevallen (36%) werd deze vraag positief beantwoord. Als er voorlichting wordt gegeven dan gebeurt dat in de meeste gevallen door de werkgever.

De mate van voorlichting in een bedrijf is van invloed op het bewustzijn van werknemers over waar ze mee werken. Dit kan onder meer leiden tot het meer en beter benutten van beschermende maatregelen. Uit de antwoorden op deze vraag blijkt dat in de meerderheid van de bedrijven geen voorlichting wordt gegeven over het werken met chemische stoffen.

De meeste bedrijven zijn aangesloten bij een arbodienst (236 van de 274 = 86%). Blijkbaar spelen deze geen belangrijke rol bij het voorlichten van de werknemers aangaande de risico’s van het werken met chemische stoffen.

3.2.7 Samenvatting resultaten arbo-vragenlijst
De belangrijkste stoffen waaraan men wordt blootgesteld zijn metaalbewerkingsvloeisstoffen, metaalstof en las- en snijrook. Metaalbewerkingsvloeistoffen geven aanleiding tot huidklachten, en bij verneveling kunnen ze leiden tot irritatie van ogen en/of luchtwegen. Metaalstof en lasrook kunnen vooral aandoeningen aan de luchtwegen veroorzaken.

Er wordt weinig gebruik gemaakt van beschermende maatregelen, inclusief persoonlijke beschermingsmiddelen, hoewel de meerderheid aangeeft dat die wel voorhanden zijn. Een reden zou kunnen zijn dat men niet voldoende op de hoogte is van de risico’s. Dit blijkt onder meer uit het feit dat er weinig voorlichting wordt gegeven in de bedrijven over de risico’s van chemische stoffen. Ook verklaart dit de verwarring bij het beantwoorden van de vragen over ‘blootstelling’ en ‘oplosmiddelen’.

Afzuiging in de werkruimte is veelal onvoldoende, waardoor stof, rook en nevels blijven hangen. Dit vergroot de kans op indirecte blootstellingen.

Ondanks de aandacht die er de laatste jaren bestaat voor de wenselijkheid van overschakeling op oplosmiddelvrije of -arme producten, zowel vanuit arbeids- als vanuit milieuhygiënisch oogpunt, komt uit deze enquête naar voren dat dit proces in de metaalindustrie nog niet op grote schaal wordt omarmd. Bij de verven lijkt er een verbetering ten opzichte van het verleden opgetreden te zijn, maar bij de lijmen en schoonmaakmiddelen overheersen nog de oplosmiddelhoudende producten.

Een aanzienlijk deel van de geënquêteerden blijkt hinder te hebben van stof, stank, dampen en gassen, werkdruk, tocht en zwaar tillen. Ook geven velen aan last te hebben van irritatie van huid, ogen of luchtwegen en allergie.

3.3 RESULTATEN NSC60

3.3.1 De aantallen Van de 342 bruikbare vragenlijsten zijn er 16 respondenten waarvoor nader (psychometrisch) onderzoek wordt aanbevolen. Dit komt overeen met een percentage van 4,7%. Bij 10 van deze personen wordt opgemerkt dat ze op de controle-vragen boven de grenswaarde scoren. Dat houdt in dat er bij deze personen rekening moet worden gehouden met mogelijke problematiek in de psychosociale/relationele sfeer waardoor de uitslag met de nodige voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd. Voorts zijn er 17 respondenten waarvoor geen onmiddellijk vervolgonderzoek nodig wordt geacht, maar waarvoor het wel raadzaam is om deze personen op termijn (één jaar) nogmaals te screenen middels de NSC60-vragenlijst.

Het percentage van 4,7% geldt voor alle onderzochte branches samen. Indien de scheepsbouw buiten beschouwing wordt gelaten, omdat daarvoor een aparte vervangingsregeling getroffen zal worden, dan is het percentage 4%.

3.3.2 Toetsing positieve scores op NSC60-vragenlijst aan arbo-vragenlijst
Van de 16 respondenten die positief scoren op de NSC60-vragenlijst is er één die reeds door het Solvent Team van het AMC is onderzocht en erkend als OPS-slachtoffer. Verder zijn er 6 respondenten die met oplosmiddelen werken, waarvan twee aangeven aan pieken te worden blootgesteld. Daarnaast zijn er 9 respondenten die naar eigen zeggen niet in aanraking komen met oplosmiddelen. Mogelijk worden de effecten veroorzaakt door oplosmiddelblootstelling in het verleden of door blootstelling aan andere stoffen die het centrale zenuwstelsel aantasten, bijvoorbeeld metalen als lood, mangaan, cadmium of aluminium. Voor een nadere uiteenzetting over de werkzaamheden van de positief scorenden op de NSC60-vragenlijst wordt verwezen naar bijlage 4.

3.3.3 Extrapolatie naar de gehele bedrijfstak
Zoals in paragraaf 2.3.1 is uiteengezet, komen bij 4,7% van de werknemers in de metaalindustrie neurasthene effecten voor. Op een populatie van ca. 280.000 werknemers betekent dit dat het aantal werknemers met neurasthene klachten ligt tussen 7000 en 19000 (95% betrouwbaarheid). Meer zekerheid hieromtrent kan alleen worden verkregen met een grotere steekproef.

Tevens moet in ogenschouw worden genomen dat het ledenbestand van FNV Bondgenoten niet representatief is voor de hele bedrijfstak. De geënquêteerde leden lijken al vrij lang in de metaalindustrie werkzaam te zijn (de meesten langer dan 15 jaar), wellicht langer dan gemiddeld voor de gehele bedrijfstak. Indien men conform de ervaringen van de Solvent Teams ervan uitgaat dat vooral werknemers die langer dan 15 jaar worden blootgesteld aan oplosmiddelen een grotere kans hebben op het oplopen van OPS, kan dat leiden tot een lichte overschatting van de problematiek.

3.3.4 Vergelijking met andere beroepsgroepen Voor de beroepsgroep metaalwerknemers (dit onderzoek) geldt dat 16 van de 342 respondenten positief scoren op de NSC60-vragenlijst. Dit komt overeen met een percentage van 4,7%. In vergelijkbare onderzoeken onder schilders (Arbouw, 1997)9 is, volgens dezelfde criteria gerekend, een OPS-prevalentie gevonden van 1,8% (n = 3361; 62 signalerende scores), voor werknemers in de verfindustrie (le Feber, 1998)10 12,3 % (n = 114; 14 signalerende scores), voor werknemers in de zeefdruk (Gret, 2000)11 16,5% (n = 133, 22 signalerende scores) en voor metselaars (controlegroep bij het onderzoek naar schilders) 0,16% (n = 637; 1 signalerende score). Deze gegevens zouden erop wijzen dat neurasthene klachten vaker voorkomen in de metaalindustrie dan bij schilders en metselaars, en minder vaak dan bij werknemers in de verfindustrie en de zeefdruk. Door de kleine aantallen dienen de resultaten echter voorzichtig te worden gehanteerd. De resultaten moeten als indicatief worden beschouwd.

Ten aanzien van de relatie tussen de geconstateerde neurasthene klachten en de blootstelling aan oplosmiddelen zijn er verschillen tussen de beroepsgroepen. Bij schilders, bij werknemers in de verfindustrie en in de zeefdruk is er een duidelijke relatie te leggen met het werken met organische oplosmiddelen. Immers deze stoffen zijn inherent aan het gebruik van oplosmiddelhoudende verven en inkten, die het meest voorkomen in deze branches. Bij de werknemers in de metaalindustrie is de relatie met organische oplosmiddelen minder duidelijk. In deze branche wordt men behalve aan oplosmiddelen ook blootgesteld aan andere stoffen, die vergelijkbare symptomen kunnen veroorzaken als oplosmiddelen, met name sommige metalen (aluminium, mangaan, cadmium, zink, koper). Voor alle duidelijkheid: de neurasthene effecten zijn wel degelijk aanwezig – er zijn immers gevallen geconstateerd – maar het lijkt niet waarschijnlijk dat die allemaal worden veroorzaakt door organische oplosmiddelen. Daarvoor zijn er teveel respondenten die wel positief scoren op de NSC60-vragenlijst, maar die aangeven niet te worden blootgesteld aan oplosmiddelen.

Het gevonden percentage van 4,7% geeft in ieder geval duidelijk aan dat er problemen zijn ten aanzien van de gezondheid van de werknemers in de metaalindustrie. Wil men meer te weten komen over de oorzaken, dan zullen uitvoerige arbeidsanamnesen moeten worden afgenomen bij de personen die positief scoren op de NSC60-vragenlijst.

3.3.5 Samenvatting resultaten NSC60-vragenlijst Van de 342 respondenten komen 16 gevallen naar voren die positief scoren op de NSC60. Dit komt overeen met een percentage van 4,7%. Wanneer ervan wordt uitgegaan dat de steekproef representatief is, geeft een statistische bewerking aan dat het aantal positief scorenden in de gehele bedrijfstak zal liggen tussen de 7000 en de 19000. Dit zijn dus mensen met neurasthene klachten.

Van de 16 positief scorende respondenten zijn er 7 waarbij een relatie is te leggen met oplosmiddelen. Wat betreft de overige 9 kan worden gesteld dat er wel sprake is van neurasthene effecten, maar dat niet duidelijk is waardoor die worden veroorzaakt. Mogelijke oorzaken zijn oplosmiddelblootstelling in het verleden of blootstelling aan andere stoffen die het centrale zenuwstelsel aantasten, zoals sommige metalen.

Het gevonden percentage van 4,7% geeft duidelijk aan dat er problemen zijn ten aanzien van de gezondheid van de werknemers in de metaalindustrie. Wil men meer te weten komen over de oorzaken van de geconstateerde neurasthene effecten, dan zullen uitgebreide arbeidsanamnesen moeten worden afgenomen. Voorts is het aan te bevelen uitgebreider onderzoek te verrichten naar het vrijkomen van neurotoxische stoffen bij verschillende werkzaamheden in de metaal.

3.4 VERGELIJKING BRANCHES

Het feit dat het onderzoek in twee rondes is uitgevoerd, maakt het mogelijk een vergelijking te maken tussen enerzijds de metaalbewerking en anderzijds de overige branches. Het meest in het oog springend zijn de overeenkomsten. De antwoorden uit de arbo-vragenlijsten geven zeer weinig verschillen te zien. Zelfs de percentages van het aantal mensen dat een bepaalde werkzaamheid uitvoert (bijvoorbeeld lassen) komen sterk overeen. Er zijn een paar verschillen. Voor de respondenten uit de metaalbewerking geldt dat

– men iets korter in het bedrijf en in de metaal werkt – de bedrijven gemiddeld kleiner zijn – er meer mensen zich lasser noemen (37% tegen 23% bij metaalwaren, etc.) – men minder verschillende werkzaamheden verricht (gemiddeld 2,1 tegen 2,9 bij de metaalwaren, etc.) – er meer zink wordt verwerkt – er minder mensen met piekblootstellingen zijn (5% tegen 12% bij metaalwaren, etc.) – er minder mensen last hebben van huidirritatie (25% tegen 36% bij metaalwaren, etc.)

– er minder positief scorenden op NSC60-vragenlijst zijn (6 tegen 10 bij metaalwaren, etc.)

Uit deze vergelijking lijkt het dat de arbeidsomstandigheden in de metaalbewerking iets gunstiger zijn dan in de metaalwaren, machine- en apparatenbouw en scheepsbouw.

4 CONCLUSIES EN DISCUSSIE

Dit onderzoek had een tweeledig doel. Ten eerste was het de bedoeling een indruk te krijgen van de wijze waarop in de metaalindustrie met toxische stoffen in het algemeen wordt omgegaan. Ten tweede werd beoogd een inschatting te maken van de prevalentie van OPS in de metaalindustrie.

Omgang met stoffen
Wat betreft de omgang met stoffen in het algemeen kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Door de variatie in werkzaamheden, alsmede door de hoge werkdruk wordt weinig gebruik gemaakt van beschermende maatregelen, inclusief persoonlijke beschermingsmiddelen, hoewel de meerderheid aangeeft dat die wel voorhanden zijn. Een reden zou kunnen zijn dat men niet voldoende op de hoogte is van de risico’s. Dit blijkt onder meer uit het feit dat er weinig voorlichting wordt gegeven in de bedrijven over de risico’s van chemische stoffen. Ook verklaart dit de verwarring bij het antwoorden op vragen over ‘blootstelling’ en ‘oplosmiddelen’.

Een aanzienlijk deel van de geënquêteerden blijkt hinder hebben van stof, stank, dampen en gassen, werkdruk, tocht en zwaar tillen. Ook geven velen aan last te hebben van irritatie van huid, ogen of luchtwegen en allergie. De stoffen waar men mee werkt zijn acuut niet uiterst toxisch maar kunnen op den duur wel leiden tot gezondheidsklachten. Daarbij moet men vooral denken aan metaalbewerkingsvloeistoffen, lasrook, metaalstof en oplosmiddelen. Temeer geldt dit omdat uit het onderzoek blijkt dat afzuiging in de werkruimte veelal onvoldoende is, waardoor stof, rook en nevels blijven hangen. Dit vergroot de kans op indirecte blootstellingen.

Door de variatie in werkzaamheden is er bovendien sprake van blootstelling aan meerdere stoffen tegelijk. Hoewel er weinig specifieke informatie is over de gevolgen van gecombineerde blootstellingen, is er wel consensus over het feit dat gezondheidseffecten erdoor kunnen worden verergerd.

OPS Van de 342 respondenten scoren 16 gevallen positief op de NSC60-vragenlijst. Dit komt overeen met een percentage van 4,7%. Wanneer ervan wordt uitgegaan dat de steekproef representatief is, geeft een statistische bewerking aan dat het aantal positief scorenden in de gehele bedrijfstak zal liggen tussen de 7000 en de 19000. Dit zijn dus mensen met neurasthene klachten.

Van de 16 positief scorende respondenten zijn er 7 waarbij een relatie is te leggen met oplosmiddelen. Wat betreft de overige 9 kan worden gesteld dat er wel sprake is van neurasthene effecten, maar dat niet duidelijk is waardoor die worden veroorzaakt. Mogelijke oorzaken zijn oplosmiddelblootstelling in het verleden of blootstelling aan andere stoffen die het centrale zenuwstelsel aantasten, zoals sommige metalen.

Het gevonden percentage van 4,7% geeft in ieder geval duidelijk aan dat er problemen zijn ten aanzien van de gezondheid van de werknemers in de metaalindustrie. Wil men meer te weten komen over de oorzaken van de neurasthene effecten, dan zullen uitgebreide arbeidsanamnesen moeten worden afgenomen. Voorts is het aan te bevelen uitgebreider onderzoek te verrichten naar het vrijkomen van neurotoxische stoffen bij verschillende werkzaamheden in de metaal.

Ondanks de aandacht die er de laatste jaren bestaat voor de wenselijkheid van overschakeling op oplosmiddelvrije of -arme producten, zowel vanuit arbeids- als vanuit milieuhygiënisch oogpunt, komt uit deze enquête naar voren dat dit proces in de metaalindustrie nog niet op grote schaal wordt omarmd. Bij de verven lijken zich verbeteringen te hebben voorgedaan, maar bij de lijmen en schoonmaakmiddelen overheersen nog de oplosmiddelhoudende producten.

5 LITERATUUR

1. Laan, G. van der et al. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding van werkers met oplosmiddelen. Min. van SZW, Den Haaf, 1998 2. Preller, E.A. et al. Blootstelling aan organische oplosmiddelen bij oppervlaktebehandeling van metalen. Ontvetten, spuiten en reinigen. TNO, 1997 3. Heesen, Th.J. & A.T. van Raalte. Toxische stoffen in de metaal- en elektrotechnische industrie. Chemiewinkel UvA, 1994 4. Clayton, G.D., F.E. Clayton (ed.), Patty’s Industrial Hygiene and Toxicology. John Wiley & Sons, 1994 5. Oostendorp, Y., Verkuijlen, C.H.M., Wander, S.B. Werken met oplosmiddelen in de metaal- en elektrotechnische industrie. Cesmetel, ROM, 1999 6. Gezondheidsraad: Commissie piekblootstelling aan organische oplosmiddelen. Piekblootstelling aan organische oplosmiddelen. Den Haag: Gezondheidsraad, 1999 7. Moorow, L.A. Steinhauer, S.R., Condray, R. Predicytors of involvement in P300 latency in solvent-exposed adults. Neuropsychiatry-Neuropsuchol-Behav-Neurol;Vol.11, ISS 3, 1998, p.146-50 8. Karlsen, J.T. et al. Chemical composition and morphology of welding fume particles and grinding dusts. Am. Ind. Hyg. Assoc. J., Vol 53 (1992), nr. 5, p290-7 9. Neurasthene klachten bij werknemers blootgesteld aan oplosmiddelen. Stichting Arbouw, 1997 10. Le Feber, M. J.C. van Broekhuizen. Arbeidsomstandigheden en OPS in de verfindustrie, 2e editie. Chemiewinkel UvA, 1998

11. Gret, N.A., Vollebregt, L.H.M., Broekhuizen, J.C. van. Arbeidsomstandigheden en OPS in de zeefdruk. Chemiewinkel UvA, 2000

Bijlage 1 Vragenlijst OPS in de Metaal

Deze vragenlijst bestaat uit twee delen. Aan het begin van elk deel wordt uitgelegd hoe u de vragen kunt beantwoorden.

U zult ongeveer 20 minuten nodig hebben voor het invullen.

Bij de eerste 8 vragen vult u één antwoord in door het ene rondje aan te kruisen dat voor u van toepassing is (behalve natuurlijk bij vraag 3).

1. Uw leeftijd is: 0 20 of jonger 0 21-30 0 31-40 0 41-50

0 ouder dan 50

2. Uw geslacht is 0 man

0 vrouw

3. Uw nationaliteit is :…………………………………………..

4. Komt u door uw werk in aanraking met dampen, gassen, stof, gevaarlijke stoffen, enz.? 0 ja

0 nee

Als u bij vraag 4 ‘nee’ hebt ingevuld, dan hoeft de rest van deze enquête niet in te vullen. U wordt wel verzocht de enquête terug te sturen in de bijgevoegde antwoordenvelop!

5. Hoe lang werkt u in dit bedrijf? 0 5 jaar of korter 0 6-10 jaar 0 11-15 jaar

0 langer dan 15 jaar

6. Hoeveel werknemers (vast en tijdelijk) werken er in het bedrijf? 0 Minder dan 35 0 36-100

0 meer dan 100

7. Hoeveel jaar werkt u al in de metaal? 0 5 jaar of korter 0 6-10 jaar 0 11-15 jaar

0 langer dan 15 jaar

8. Hoeveel uren werkt u gemiddeld per week (inclusief overuren)? 0 Minder dan 20 0 21-30 0 31-40 0 41-45

0 meer dan 45

De volgende vragen gaan dieper in op het werk dat u doet en eventuele hinder die u daarvan ondervindt. De vragen bestaan uit een aantal ja/nee-vragen. U wordt verzocht alle ja/nee-vragen te beantwoorden. Alleen als u het antwoord NIET weet, kunt u het openlaten, maar zet u er a.u.b. dan bij dat u het antwoord niet weet door ‘weet niet’ achter de vraag te zetten. Een voorbeeld (vraag 9a) volgt hieronder:

VOORBEELD

9a. Waaruit bestaan uw werkzaamheden? – administratie 0 ja Ä nee – productie Ä ja 0 nee – controle 0 ja Ä nee – onderhoud Ä ja 0 nee – schoonmaak 0 ja Ä nee

– ontwikkeling 0 ja Ä nee

– anders, namelijk……………………………………………………………………………

9a. Waaruit bestaan uw werkzaamheden? – administratie 0 ja 0 nee – productie 0 ja 0 nee – controle 0 ja 0 nee – onderhoud 0 ja 0 nee – schoonmaak 0 ja 0 nee

– ontwikkeling 0 ja 0 nee

– anders, namelijk……………………………………………………………………………

9b. Wat is de beste beschrijving van uw beroep ? – lasser 0 ja 0 nee – spuiter 0 ja 0 nee – (onderhouds)monteur 0 ja 0 nee – manusje van alles 0 ja 0 nee – werkvoorbereider 0 ja 0 nee – proces-operator 0 ja 0 nee – machine-bankwerker 0 ja 0 nee

– productiemedewerker 0 ja 0 nee

– anders, namelijk…………………………………………………………………………….

10. Met welke metalen werkt u geregeld? – ongelegeerd staal 0 ja 0 nee – roestvast staal 0 ja 0 nee – aluminium of aluminiumlegeringen 0 ja 0 nee – chroom of chroomlegeringen 0 ja 0 nee – nikkel of nikkellegeringen 0 ja 0 nee – zink of zinklegeringen 0 ja 0 nee

– koper of koperlegeringen 0 ja 0 nee

– anders, namelijk ……………………………………..……………………………………

11. Aan welke producten/stoffen wordt u geregeld blootgesteld in uw werk?
(Alleen ja invullen als u zelf de werkzaamheden verricht)

– snij- of koelvloeistoffen 0 ja 0 nee – smeermiddelen, trek-, wals- of stansoliën 0 ja 0 nee – conserveringsolie 0 ja 0 nee – oplosmiddelen (tri, per, aceton, thinner, terpentine, peut, white spirit) 0 ja 0 nee – lasrook of rook van snijbranden 0 ja 0 nee – metaalstof (bijvoorbeeld door slijpen of schuren) 0 ja 0 nee – laspoeder 0 ja 0 nee – verf/coating of lijm 0 ja 0 nee

– galvaniseervloeistoffen 0 ja 0 nee

– anders, namelijk………………………………………………………………………….

12. Met welke producten/stoffen komt u geregeld INdirect in aanraking door uw werk? (Alleen ja invullen als iemand ANDERS in uw werkomgeving de werkzaamheden

verricht, en u indirect wordt blootgesteld)

– oplosmiddelen 0 ja 0 nee – lasrook of rook van snijbranden 0 ja 0 nee – metaalstof (bijvoorbeeld door slijpen of schuren) 0 ja 0 nee

– verf/coating of lijm 0 ja 0 nee

– anders, namelijk………………………………………………………………………….

13a. Werkt u geregeld met verf? 0 ja 0 nee Zo nee, ga dan door naar vraag 14 Zo ja, met welke verftypes werkt u dan? – rijk aan oplosmiddelen (bijv. alkydhars verf) 0 ja 0 nee – arm aan oplosmiddelen (bijv. high solid) 0 ja 0 nee – watergedragen verf (acrylaat) 0 ja 0 nee – oplosmiddelvrije verf (UV-lakken, poedercoating) 0 ja 0 nee

– twee-componenten verf 0 ja 0 nee

– anders, namelijk ………………………………..………………………………………..

13b. Op welke wijze werkt u met verf? – met kwast of roller zonder beschermende maatregelen 0 ja 0 nee – met kwast of roller en beschermende maatregelen 0 ja 0 nee – met handmatige spuitapparatuur zonder beschermende maatregelen 0 ja 0 nee – met handmatige spuitapparatuur en afzuiging (of bijvoorbeeld een watergordijn) 0 ja 0 nee – met handmatige spuitapparatuur in spuitcabines, zonder adembescherming 0 ja 0 nee – met handmatige spuitapparatuur in spuitcabines, met adembescherming 0 ja 0 nee

– in sproeitunnels met afzuiging 0 ja 0 nee

– anders, namelijk ……………………………………………………………………….

14a. Werkt u geregeld met lijmen en/of kitten? 0 ja 0 nee Zo nee, ga dan door naar vraag 15 Zo ja, met wat voor lijmen en/of kitten werkt u dan? – rijk aan oplosmiddelen (bijv. (chloor)rubberlijm, siliconenkit) 0 ja 0 nee – arm aan oplosmiddelen (acrylaat-dispersies) 0 ja 0 nee

– oplosmiddelvrij (UV-hardende lijmen) 0 ja 0 nee

– anders, namelijk …………………………………….…………………………………….

14b. Brengt u de lijm of kit aan – met kwast of roller zonder beschermende maatregelen 0 ja 0 nee – met kwast of roller en beschermende maatregelen 0 ja 0 nee – met handmatige spuitapparatuur zonder beschermende maatregelen 0 ja 0 nee – met handmatige spuitapparatuur en afzuiging (of bijvoorbeeld een watergordijn) 0 ja 0 nee – met handmatige spuitapparatuur in spuitcabines, zonder adembescherming 0 ja 0 nee – met handmatige spuitapparatuur in spuitcabines, met adembescherming 0 ja 0 nee

– in sproeitunnels met afzuiging 0 ja 0 nee

– anders, namelijk ……………………………………………………………………….

15a. Verricht u geregeld schoonmaak en/of ontvettingswerkzaamheden? 0 ja 0 nee Zo nee, ga dan door naar vraag 16 Zo ja, met welke reinigings- of ontvettingsmiddelen werkt u dan? -. tri of per 0 ja 0 nee – CFK’s of halonen 0 ja 0 nee – terpentine, thinner, peut of white spirit 0 ja 0 nee – reinigingsmiddelen op waterbasis 0 ja 0 nee

– ets- en beitsvloeistoffen 0 ja 0 nee

– anders, namelijk …………………………………………………………………………..

15b. Op welke manier reinigt of ontvet u? – met de hand, met poetsdoeken 0 ja 0 nee – in open baden zonder deksel 0 ja 0 nee – in open baden met deksel, maar zonder afzuiging aan de rand 0 ja 0 nee – in open baden met deksel en afzuiging aan de rand 0 ja 0 nee

– in geheel gesloten systemen 0 ja 0 nee

– anders, namelijk ……………………………………………………………………….

16. Hoe is de ventilatie in de ruimte waar u meestal werkt? – open ramen/deuren 0 ja 0 nee

– centrale afzuiging 0 ja 0 nee

– anders, namelijk …………………………………………………………………………..

17. Zijn er voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig
op de werkplek, waar u meestal werkt? 0 ja 0 nee

18. Gebruikt u tijdens uw werk geregeld handschoenen om u te beschermen tegen: – oplosmiddelen 0 ja 0 nee – galvaniseervloeistoffen 0 ja 0 nee – verf/coating of lijm, kit 0 ja 0 nee – metaalslijpsel of -bramen 0 ja 0 nee – snij- of koelvloeistoffen 0 ja 0 nee

– smeermiddelen, conseveringsolie, trek-, wals- of stansoliën 0 ja 0 nee

19. Gebruikt u tijdens uw werk geregeld adembescherming (half- of volgelaatsmaskers; snuitjes zijn GEEN adembescherming!) tegen: – metaalstof 0 ja 0 nee – oplosmiddelen 0 ja 0 nee – galvaniseervloeistoffen 0 ja 0 nee – verf/coating of lijm, kit 0 ja 0 nee – snij- of koelvloeistoffen 0 ja 0 nee – lasrook 0 ja 0 nee – rook van snijbranden 0 ja 0 nee

– conserveringsolie 0 ja 0 nee

20. Als er in het bedrijf wordt schoongemaakt (gereinigd of ontvet), wordt dat dan vooral gedaan door: – werknemers in vaste dienst 0 ja 0 nee – uitzendkrachten 0 ja 0 nee

– werknemers van andere bedrijven, die hiervoor worden ingeleend 0 ja 0 nee

– anders, namelijk………………………………………………………………………….

21. Hoe vaak wordt u blootgesteld, of komt u in aanraking met oplosmiddelen (tri, per, aceton, peut, terpentine, thinner, white spirit, oplosmiddelhoudende verf, enzovoorts) – dagelijks, in kleine hoeveelheden 0 ja 0 nee – dagelijks in grote hoeveelheden 0 ja 0 nee – af en toe, in kleine hoeveelheden 0 ja 0 nee

– af en toe, maar dan in grote hoeveelheden 0 ja 0 nee

– anders, namelijk………………………………………………………………………..

22. Last u geregeld? 0 ja 0 nee

Zo nee, ga dan naar vraag 23
Zo ja, kunt u dan aangeven onder welke omstandigheden u last:

– zonder puntafzuiging, zonder overdrukhelm 0 ja 0 nee – zonder puntafzuiging, met overdrukhelm 0 ja 0 nee – met puntafzuiging 0 ja 0 nee – in lascabines zonder adembescherming 0 ja 0 nee

– in lascabines met adembescherming 0 ja 0 nee

– anders, namelijk ………………………………………………………………………………………

23. Verricht u geregeld snij-werkzaamheden (snijbranden, plasmasnijden, enz.)? 0 ja 0 nee Zo nee, ga dan naar vraag 24 Zo ja, kunt u dan aangeven onder welke omstandigheden u snijdt:

– zonder puntafzuiging, zonder overdrukhelm 0 ja 0 nee – zonder puntafzuiging, met overdrukhelm 0 ja 0 nee – met puntafzuiging 0 ja 0 nee – in lascabines zonder adembescherming 0 ja 0 nee

– in lascabines met adembescherming 0 ja 0 nee

– anders, namelijk…………………………………………………………………………………………

24. Ondervindt u in uw werk regelmatig hinder van – stof 0 ja 0 nee – stank 0 ja 0 nee – dampen of gassen 0 ja 0 nee – werkdruk 0 ja 0 nee – zwaar tillen 0 ja 0 nee

– tocht 0 ja 0 nee

25a. Heeft u door uw werk wel eens last van: – huidirritaties 0 ja 0 nee – irritatie van de ogen en/of luchtwegen 0 ja 0 nee

– allergie 0 ja 0 nee

25b. Als u bij vraag 25a bij één van de mogelijkheden ‘ja’ hebt geantwoord, treedt hierin dan verbetering op als u een aantal dagen niet hebt gewerkt? – huidirritaties 0 ja 0 nee 0 n.v.t. – irritatie van de ogen en/of luchtwegen 0 ja 0 nee 0 n.v.t. – allergie 0 ja 0 nee 0 n.v.t. 26. Wordt er op uw werk voorlichting gegeven over de risico’s van chemische stoffen? 0 ja 0 nee Zo nee, ga dan door naar vraag 27. Zo ja, door wie wordt de voorlichting gegeven? – door uw werkgever 0 ja 0 nee – door een collega 0 ja 0 nee

– door de arbodienst/bedrijfsarts 0 ja 0 nee

– door iemand anders (bijvoorbeeld vakbond, huisarts): door……………………………….

27. Is het bedrijf aangesloten bij een arbodienst? 0 ja 0 nee 0 weet niet

Heeft u naar aanleiding van deze vragenlijst nog opmerkingen, kunt u de ruimte hieronder (of aan de ommezijde) daarvoor gebruiken.

DIT IS HET EIND VAN DEEL 1

Deel 2 bevat een aantal vragen over uw gezondheid. Die staan op een apart formulier, de NSC-VRAGENLIJST. Leest u a.u.b. de instructies nauwkeurig voordat u de vragen beantwoordt.

Dank voor de medewerking!

Bijlage 2 NSC-60 vragenlijst

Geachte heer/mevrouw,

Iedereen heeft wel eens last van bepaalde klachten of problemen. In deze vragenlijst staan een aantal klachten en problemen vermeld, die u al of niet zou kunnen herkennen. U wordt verzocht bij elke vraag aan te geven in hoeverre dit bij u het geval is.

Er zijn vier mogelijkheden: 1. U heeft de beschreven klachten nooit; 2. U heeft de beschreven klachten zelden of bijna nooit; 3. U heeft de beschreven klachten soms of zo nu en dan;

4. U heeft de beschreven klachten vaak.

Ga bij elke vraag na of u tijdens het afgelopen jaar de klacht of het probleem heeft ondervonden. Neem rustig de tijd om alle 60 vragen te beantwoorden en, belangrijk, sla geen vragen over. Als u (lang) twijfelt bij een vraag, geef dan uw eerste indruk weer. Alle gegevens zullen strikt vertrouwelijk worden behandeld.

Bij voorbaat danken wij u voor uw medewerking.

Initialen: (max. 8 karakters)
Invuldatum: (dd-mm-jj)

ID Code Proefleider: (max. 3 karakters)
ID Code Deelnemer: (max. 8 karakters)

Geef aan of u tijdens het afgelopen jaar deze klachten of problemen heeft ondervonden.

Omcirkel s.v.p. het cijfer door dat voor u van toepassing is

nooit zelden soms vaak 1. Valt u moeilijk in slaap 1 2 3 4 2. Vindt u het moeilijk om de inhoud van kranten of boeken te begrijpen 1 2 3 4 3. Heeft u krachtverlies in uw benen 1 2 3 4 4. Bent u duizelig 1 2 3 4 5. Voelt u zich terneergeslagen 1 2 3 4 6. Heeft u last van uw maag 1 2 3 4 7. Heeft u nachtmerries 1 2 3 4 8. Heeft u moeilijkheden bij het bewegen van uw handen als uw werk nauwkeurigheid vraagt 1 2 3 4 9. Bent u wel eens misselijk 1 2 3 4 10. Voelt u zich ‘s morgens abnormaal moe 1 2 3 4 11. Bent u vergeetachtig 1 2 3 4 12. Heeft u last van hartkloppingen 1 2 3 4 13. Vindt u het moeilijk u te concentreren 1 2 3 4 14. Bent u ongeduldig 1 2 3 4 15. Gebruikt u “spiekbriefjes” om dingen te onthouden 1 2 3 4 16. Valt u wel eens in slaap terwijl u niet in bed ligt 1 2 3 4 17. Verandert uw stemming wel eens zonder directe aanleiding 1 2 3 4 18. Heeft u last van trillende handen 1 2 3 4 19. Wordt u vaak wakker uit uw slaap 1 2 3 4 20. Heeft u een verdoofd of tintelend gevoel in uw handen 1 2 3 4 21. Voelt u zich rusteloos 1 2 3 4 22. Bent u wel eens plotseling angstig, zonder dat daarvoor een reden is 1 2 3 4 23. Gebeurt het dat als u iets wilt zeggen of doen, dat u vergeten bent wat u wilde 1 2 3 4 Geef aan of u tijdens het afgelopen jaar deze klachten of problemen heeft ondervonden.

Omcirkel s.v.p. het cijfer door dat voor u van toepassing is

nooit zelden soms vaak 24. Ziet u het wel eens niet meer “zitten” 1 2 3 4 25. Heeft u krachtverlies in uw handen en armen 1 2 3 4 26. Voelt u zich ‘s avonds abnormaal moe 1 2 3 4 27. Laat u wel eens dingen uit uw handen vallen 1 2 3 4 28. Moet u wel eens teruggaan om te controleren of u bijv. het gas heeft uitgedaan of de deur heeft afgesloten 1 2 3 4 29. Voelt u zich lusteloos 1 2 3 4 30. Droomt u weg in uw eigen gedachten 1 2 3 4 31. Heeft u moeilijkheden bij het bewegen van uw handen als uw werk kracht vraagt 1 2 3 4 32. Heeft u last van oorsuizingen 1 2 3 4 33. Bent u slaperig 1 2 3 4 34. Bent u zenuwachtig als u zich moet haasten 1 2 3 4 35. Heeft u een verdoofd of tintelend gevoel in uw benen 1 2 3 4 36. Voelt u zich geïrriteerd 1 2 3 4 37. Heeft u last van evenwichtsstoornissen 1 2 3 4 38. Hebben anderen geklaagd over uw geheugen 1 2 3 4 39. Merkt u veranderingen in uw reukvermogen 1 2 3 4 40. Vindt u zichzelf nu een vol energie en dan weer lui 1 2 3 4 41. Heeft u pijnlijke tintelingen ergens in uw lichaam 1 2 3 4 42. Zweet u abnormaal vaak 1 2 3 4 43. Heeft u hoofdpijn 1 2 3 4 44. Voelt u zich ongelukkig 1 2 3 4 45. Heeft u het gevoel iets in uw keel te hebben, waardoor u moeilijk kunt slikken 1 2 3 4 46. Heeft last van ademhalingsproblemen 1 2 3 4

Geef aan of u tijdens het afgelopen jaar deze klachten of problemen heeft ondervonden.
Omcirkel s.v.p. het cijfer door dat voor u van toepassing is

nooit zelden soms vaak 47. Bent u gevoelig voor lawaai 1 2 3 4 48. Vermoeit het u als u in een groep mensen bent 1 2 3 4 49. Heeft u het koud 1 2 3 4 50. Voelt u zich wel eens dronken, zonder dat u alcohol heeft gedronken 1 2 3 4 51. Bent u wel eens “afwezig” 1 2 3 4 52. Voelt u wel eens een druk op de borst 1 2 3 4 53. Als u onbekenden ontmoet, vindt u het dan moeilijk een gesprek te beginnen 1 2 3 4 54. Vindt u het moeilijk om snel te werken 1 2 3 4 55. Vindt u zichzelf neerslachtig 1 2 3 4 56. Vindt u het onplezierig om onbekenden te ontmoeten 1 2 3 4 57. Vindt u het moeilijk om vrienden te maken 1 2 3 4 58. Voelt u zich geremd bij vreemden 1 2 3 4 59. Vindt u het vervelend als men u haast 1 2 3 4 60. Vindt u het moeilijk om beslissingen te nemen 1 2 3 4

Dit was de laatste vraag.

Wilt u s.v.p. controleren of u bij elke vraag één cijfer heeft omcirkeld.

Hartelijk dank.

Bijlage 3 Toelichting NSC-60 vragenlijst

Sinds een aantal jaren staat de problematiek rond organische oplosmiddelen sterk in de belangstelling. Dit heeft intussen geleid tot de erkenning van het Organisch Psycho Syndroom (OPS) als beroepsziekte. Deze ziekte, die ontstaat door blootstelling aan organische oplosmiddelen, bestaat uit drie stadia die bij voortgaande blootstelling geleidelijk in elkaar over kunnen gaan: licht OPS (neurasthene fase), matig OPS en ernstig OPS. In de neurasthene fase treedt depressie, prikkelbaarheid, concentratiestoornissen en moeheid op. Bij matig OPS breiden deze klachten zich uit met vergeetachtigheid (korte termijngeheugenverlies) en oriëntatiestoornissen. Ernstig OPS wordt gekenmerkt door sterke cognitieve en emotionele veranderingen (ernstiger dan bij matig OPS); het ziektebeeld lijkt op dementie met progressieve en globale aantasting van de intelligentie en ernstige geheugenstoornissen. In tegenstelling tot matig en ernstig OPS lijkt bij licht OPS herstel mogelijk te zijn door blootstelling aan organische oplosmiddelen uit te sluiten. Meer informatie rond OPS kan gevonden worden in Werkdocument 82 van het ministerie van Sociale Zaken: “Arbeidsgezondheidkundige begeleiding van werkers met oplosmiddelen” (Van der Laan e.a., 1998).

Met behulp van de NSC-60 kunnen mensen met neurasthene klachten onderscheiden worden van mensen zonder neurasthene klachten. De NSC-60 lijst bestaat uit 60 vragen die voor de beoordeling worden gegroepeerd in 10 categorieën (tabel I). Door een gezonde groep te vergelijken met een groep met neurasthene klachten konden 5 indicatieve categorieën aangewezen worden (St. Arbouw, 1997). Dit zijn de categorieën waarop gezonde mensen anders scoren dan mensen met neurasthene klachten. De overige 5 categorieën zijn alleen van betekenis in combinatie met de indicatieve categorieën.

– Tabel I: indicatieve en niet-indicatieve categorieën waarin de vragen van de NSC-60 lijst zijn onder verdeeld.

Categorieën NSC-60 lijst indicatief afwezigheid/geheugenproblemen ja borstklachten ja evenwichtsstoornissen ja oplosmiddel-gerelateerde klachten ja stemmingsveranderingen ja slaapstoornissen nee sensorische/motorische klachten nee lichamelijke klachten (overig) nee vermoeidheid nee

controle-items nee

Vanwege het feit dat alle neurasthene klachten ook andere oorzaken kunnen hebben dan blootstelling aan oplosmiddelen, zal er bij iedereen een bepaald achtergrondniveau van deze klachten zijn. Dit achtergrondniveau kan per persoon verschillen. Om te bepalen of de neurasthene klachten boven dit achtergrondniveau uitkomen zijn controle-items in de enquête meegenomen. Als iemand negatief scoort op de controle-items wil dit zeggen dat het achtergrondniveau laag is en de neurasthene klachten duidelijk te onderscheiden zijn van achtergrondniveau; scoort iemand positief op de controle-items dan is het achtergrond niveau hoog en bestaat er onzekerheid omtrent de OPS-gerelateerde klachten.

De beoordeling van een ingevulde NSC-60 lijst resulteert in scores op de 10 categorieën. De score-mogelijkheden zijn positief of negatief. Bij de validatie van de NSC-60 lijst door TNO (St. Arbouw, 1997) is bepaald dat iemand neurasthene klachten heeft indien iemand op 4 of 5 van de 5 indicatieve categorieën positief scoort èn op de controle-items negatief scoort (groep 1). De OPS-gerelateerde klachten onderscheiden zich dan duidelijk van het achtergrondniveau van deze klachten. Voor deze mensen wordt een nader psychometrisch onderzoek aanbevolen.
Er zijn gevallen die minder eenduidig zijn. Bijvoorbeeld als iemand op 4 of 5 van 5 indicatieve categorieën positief scoort, maar ook positief scoort op de controle-items (groep 2). De OPS-gerelateerde klachten onderscheiden zich dan niet duidelijk van het achtergrondniveau. Hoewel er bij deze personen mogelijk sprake is van (bijkomende) problematiek in de psychosociale of relationele sfeer is het zeer goed mogelijk dat hun klachten een gevolg zijn van blootstelling aan oplosmiddelen. De waarschijnlijkheid dat de klachten door blootstelling aan oplosmiddelen zijn ontstaan, kan worden afgeleid uit de arbeidsomstandigheden van deze mensen.

Hierbij spelen de volgende aspecten een rol: – hoe lang werkt de persoon al met oplosmiddelen – hoe hoog is de concentratie oplosmiddelen in de lucht op de werkplek – wordt iemand regelmatig blootgesteld aan piekconcentraties

– maakt iemand gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

Indien het op basis hiervan aannemelijk is dat iemand veelvuldig en/of langdurig blootstelling aan oplosmiddelen ondergaat, wordt hij/zij doorverwezen voor nader psychometrisch onderzoek.
Alle overige scores zijn gevalideerd als scores van mensen die geen neurasthene klachten hebben (groep 4). In tabel 2 is een overzicht gegeven van de verschillende score mogelijkheden.

Tabel 2: Score op NSC-60 lijst.

Groep – Score 1 – 4 of 5 positief van de indicatieve categorieën; negatief op controle items 2 – 4 of 5 positief van de indicatieve categorieën; positief op controle-items 3 – 3 positief van de indicatieve categorieën

4 – Negatief

Bijlage 4 Samenvatting werkzaamheden van positief scorenden op de NSC60-vragenlijst

1 – Nederlandse man, leeftijd 41-50 jaar, werkt 31-40 uur per week, werkt langer dan 15 jaar in de metaal – Werk: productie, onderhoud, controle. Beroep: lasser, spuiter, onderhoudsmonteur, machinebankwerker – Werkt met alle genoemde metalen, dat wil zeggen ongelegeerd staal, roestvast staal (RVS), aluminium, chroom, nikkel, zink en koper – Hij wordt blootgesteld aan snij- en koelvloeistoffen, smeermiddelen, conserveringsolie, oplosmiddelen, lasrook of rook van snijbranden, metaalstof, verf/coating of lijm – Hij verft af en toe, en maakt geregeld schoon met terpentine. De blootstelling aan oplosmiddelen is dagelijks in kleine hoeveelheden. – Laswerkzaamheden worden uitgevoerd zonder adembescherming – Hij gebruikt zowel adem- als huidbescherming (maar dus niet bij het lassen). – Heeft hinder van alle genoemde factoren, dat wil zeggen stof, stank, dampen of gassen, werkdruk, zwaar tillen en tocht.

– Heeft last van alle genoemde klachten, dus huidirritatie, irritatie van ogen en/of luchtwegen en allergie

2. – Nederlandse man, leeftijd 31-40 jaar, werkt langer dan 15 jaar in de metaal – Werk: administratie, productie, controle. Beroep: productiemedewerker – Werkt met aluminium – Hij wordt blootgetseld aan smeermiddelen, oplosmiddelen en metaalstof. Blootstelling aan oplosmiddelen dagelijks in kleine hoeveelheden

– Hij spuit oplosmiddelhoudende lijm zonder adembescherming

3. – Nederlandse man, leeftijd 41-50 jaar, werkt langer dan 15 jaar in de metaal – Werk: productie. Beroep: lasser van Fe en RVS zonder bescherming, ook snijwerk zonder bescherming – Wordt blootgesteld aan lasrook en metaalstof – Ventilatie passief, voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen – Hinder van stof, stank, dampen en gassen, tocht – Last van irritatie van ogen/luchtwegen

– Geen voorlichting; wel arbodienst

4. – Nederlandse man, leeftijd 41-50 jaar, werkt langer dan 15 jaar in de metaal – Werk: productie, onderhoud, schoonmaak. Beroep: lasser, machinebankwerker, productiemedewerker – Werkt mat Fe, Al, RVS, Cu – Blootstelling aan metaalbewerkingsvloeistoffen, oplosmiddelen, lasrook, metaalstof, dampen van hardsolderen – Reinigt met oplosmiddelen, met poetsdoek, zonder adembescherming, wel met handschoenen. Wordt af en toe blootgesteld in kleine hoeveelheden. – Voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen, losse afzuiging bij het lassen – Hinder van stof, dampen en gassen, werkdruk, zwaar tillen en tocht – Last van huidirritatie en irritatie van ogen/luchtwegen

– Er wordt voorlichting gegeven; er is een arbodienst

5 – Nederlandse man, leeftijd ouder dan 50 jaar, langer dan 15 jaar in de metaal – Werk: productie, ontwikkeling. Beroep: machinebankwerker – Werkt met Fe, RVS, Cr – Blootstelling aan metaalbewerkingsvloeistoffen, smeer- en conserveringsolie, metaalstof – Voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen, gebruikt handschoenen tegen oplosmiddelen, geen adembescherming – Hinder van werkdruk en tocht – Last: geen

– Er is voorlichting en arbodienst

6 – Turks/Nederlandse man, 31-40 jaar oud, werkt langer dan 15 jaar in de metaal – Werk: productiemedewerker – Werkt met Zn: galvanisch bedrijf – Onvoldoende persoonlijke beschermingsmiddelen

– N.B. weinig ingevuld

7 – Nederlandse man, 31-40 jaar oud, werkt langer dan 15 jaar in metaal, werkt 31-40 u/w – Bedrijf >100 wn – Werk: admin., productie, controle, onderhoud, schoonmaak, ontwikkeling: Fe, RVS, Al – Monteur, machinebankwerker, productiemedewerker, P.T.V. – Wordt blootgesteld aan smeermiddelen en -oliën, en verf/coating of lijm – Werkt geregeld met verf zonder bescherming: maakt geregeld schoon met terpentine, waterige reinigers en ets- en beitsvloeistoffen, met de hand met poetsdoeken – Centrale afzuiging; gebruikt handschoenen tegen oplosmiddelen en adembescherming tegen verf – Wordt dagelijks in grote hoeveelheden blootgesteld aan oplosmiddelen – Hinder van stank en zwaar tillen; last van huidirritaties en allergie; verdwijnt

– Voorlichting wordt gegeven door arbodienst/bedrijfsarts

8 – Nederlandse man, 41-50 jaar oud, werkt langer dan 15 jaar in metaal, werkt 41-45 u/w – Bedrijf >100 wn – Werk: onderhoud; onderhoudsmonteur – Wordt blootgesteld aan oplosmiddelen, direct en indirect – Maakt geregeld schoon, mert Ecotef (?), met poetsdoeken, af en toe in kleine hoeveelheden – Zegt niet geregeld met verf te werken, maar wel met spuitapparatuur zonder bescherming! – Passieve ventilatie, wel voldoende pbm’s; gebruikt handschoenen tegen oplosmiddelen, adembescherming onbekend – Hinder van stof, stank en werkdruk; last van irritaie van huid, ogen en luchtwegen en allergie, verdwijnt

– Geen voorlichting

9 – Nederlandse man, 41-50 jaar oud, werkt langer dan 15 jr. in metaal, 31-40 u/w – Bedrijf 36-100 wn. – Werk: productie: sectiebouwer. Fe – Wordt blootgesteld aan lasrook en metaalstof (geen oplosmiddelen) ook indirect – Ventilatie passief, wel voldoende pbm’s, gebruikt handschoenen tegen oplosmiddelen en bramen, en adembescherming tegen stof – Oplosmiddelen af en toe in kleine hoeveelheden – Last en snijdt zonder bescherming – Hinder van alle genoemde; last van irritatie huid en ogen en luchtwegen, verdwijnt

– Voorlichting wordt gegeven (“.. maar er wordt niks mee gedaan”)

10
– Komt niet (“zelden”) in aanraking met stoffen

11 – Nederlandse man, 41-50 jaar oud, werkt langer dan 15 jaar in metaal, werkt 31-40 u/w – Bedrijf 36-100 wn. – Werk: productie en onderhoud; lasser en productiemedewerker; Fe, RVS, Al – Wordt blootgesteld aan lasrook, metaalstof, laspoeder en galvano (geen oplosmiddelen) – Passieve ventilatie, onvoldoende pbm’s; geen gebruik van pbm’s – Oplosmiddelen af en toe in kleine hoeveelheden – Lassen en snijden zonder bescherming – Hinder van alle genoemde; last van irritatie ogen en luchtwegen, allergie; irritatie verdwijnt

– Geen voorlichting

12 – Nederlandse man, 41-50 jaar oud, werkt langer dan 15 jaar in metaal, werkt 31-40 u/w – Bedrijf >100 wn – Werk: controle, onderhoud, ontwikkeling, correctie van matrijzen; gesmeed staal en Al – Wordt blootgesteld aan metaalbewerkingsvloeistoffen en metaalstof (geen oplosmiddelen) – Ventilatie noch actief, noch passief (?); wel voldoende pbm’s; alleen handschoenen tegen bramen – Hinder van alle genoemde; last idem, verdwijnt allemaal

– Er wordt voorlichting gegeven door werkgever en collega

13
– Komt niet in aanraking met stoffen!

14 – Scheepsschilder: erkend OPS-er 15 – Nederlandse man, >50 jaar, werkt langer dan 15 jr. in metaal, 41-45 u/w – Bedrijf>100wn. – Werk: admin., productie, controle, onderhoud: voorman montage; Fe, RVS, Cr, Ni, Zn, Cu – Wordt blootgesteld aan metaalbewerkingsvloeistoffen, lasrook en metaalstof (geen oplosmiddelen); indirect aan metaalstof, verf en lasrook – Centrale afzuiging en buiten; gebruikt handschoenen tegen metaalbewerkingsvloeistoffen en bramen, geen adembescherming – Oplosmiddelen af en toe, in kleine hoeveelheden – Hinder van stof, stank, werkdruk, zwaar tillen en tocht (geen dampen of gassen) – Last van irritatie van ogen en luchtwegen, verdwijnt

– Wel voorlichting, door werkgever

16 – Nederlandse man, 41-50 jaar oud, werkt langer dan 15 jr. in metaal, 31-40 u/w – Bedrijf>100 wn. – Werk: productie, onderhoud, ontwikkeling: (onderhouds)monteur, werkvoorbereider, productiemedewerker; RVS, Al, Cu – Wordt blootgesteld aan geen van de genoemde (geen oplosmiddelen); indirect aan oplosmiddelen, lasrook en verf – Werkt met oplosmiddelhoudende lijm, handmatige spuitapparatuur zonder bescherming – Ventilatie passief, voldoende pbm’s, gebruikt handschoenen tegen oplosmiddelen, maar geen adembescherming – Oplosmiddelen af en toe, in kleine hoeveelheden (!) – Hinder van alle genoemde behalve zwaar tillen; last van irritaie huid, ogen en luchtwegen, huid verdwijnt, ogen en luchtwegen niet

– Voorlichting door allen