Federatie Nederlandse Vakbeweging FNV Mevrouw C.E. Roozemond, vice-voorzitter Postbus 8456
1005 AL AMSTERDAM
Uw brief | Ons kenmerk: ARBO/APM/99/51692 |
|
Onderwerp: Daglichtbepaling in het Arbobesluit | Datum: 20dec99 |
Geachte mevrouw Roozemond,
In antwoord op uw bovenvermelde brief wil ik het volgende opmerken.
In uw brief spreekt u uw ongerustheid uit over de wijze waarop het ministerie uitleg geeft aan de daglichtbepaling in het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit).
Blijkens deze uitleg, zoals neergelegd in mijn voorstel voor een beleidsregel, is met de nieuwe formulering van de daglichtverplichting in het Arbobesluit niet beoogd wijzigingen aan te brengen in het beleid met betrekking tot het aanbrengen van lichtopeningen. Het is niet de bedoeling geweest de verplichting af te zwakken of nieuwe verplichtingen in het leven te roepen.
Door mijn ambtsvoorgangers is, in reactie op de geuite zorg dat de daglichtbepaling in het Arbobesluit afdoet aan eerdere wettelijke normen terzake, te kennen gegeven dat met het Arbobesluit niet getoornd wordt aan de verplichting.
Het toepassingsgebied van de daglichtbepaling is in het Arbobesluit verbreed tot alle economische sectoren. Ook is, onder andere in het gesprek met u in augustus 1997, door mijn ambtsvoorganger gesteld dat de vervanging van de aanduiding van omstandigheden waaronder de verplichting niet van toepassing is, door een redelijkerwijsclausule geen ‘afzwakking’ betekent zoals u in uw brief van juli 1997 concludeert, maar veeleer uitgelegd kan worden als een versterking.
Immers, nu niet langer absolute uitzonderingsgronden zijn opgenomen, is het aan de werkgever om aan te geven dat, in voorkomend geval, redelijkerwijs niet aan de daglichtnorm kan worden voldaan. Paragraaf 7.5 van de toelichting bij het Arbobesluit geeft in algemene zin uitleg aan de redelijkerwijsclausule. Deze houdt in dat de technische, operationele en economische haalbaarheid van de maatregelen worden afgewogen tegen de mate van het veroorzaakte gevaar voor de veiligheid, gezondheid en welzijn bij de arbeid.
Indien het treffen van maatregelen niet op technische of operationele, maar enkel op financiële bezwaren stuit, geldt het uitgangspunt dat niet het doelstellingenniveau, maar de uitvoeringsmodaliteit ter discussie staat.
Kern van het arbeidsomstandighedenbesluit is de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E). De inhoud van de RI&E en het daarop gebaseerde plan van aanpak is afhankelijk van de feitelijke risico’s in het bedrijf. Deskundige begeleiding door een arbodienst is daarbij verplicht. De werknemersvertegenwoordiging heeft instemmingsrecht op de RI&E, waar het plan van aanpak deel van uitmaakt.
Met het opnemen van de redelijkerwijsclausule in de bepaling, zijn de mogelijkheden voor werknemers om daglichtproblematiek aan de orde te stellen versterkt.
Dit betekent echter niet, dat de Arbeidsinspectie nu ook (dag)lichtopeningen afdwingt in situaties, waarvoor onder de voormalige veiligheidsbesluiten die verplichting niet gold. In paragraaf 6.5.1 van de toelichting bij het Arbobesluit wordt de in paragraaf 7.5 gegeven algemene uitleg van de redelijkerwijsclausule nader uitgewerkt voor de daglichtverplichting. Gesteld wordt dat ‘directe toetreding van daglicht in elke geval redelijkerwijs niet kan worden gevergd in de situaties die voorheen specifiek waren geregeld, bijvoorbeeld indien de aard van de werkzaamheden zich verzet tegen toetreding van daglicht of wanneer voldoende daglicht toetreedt via een inpandige glaswand’.
Deze situaties zijn toentertijd specifiek geregeld op grond van technische en operationele overwegingen en vallen daarmee binnen de kaders van de algemene redelijkerwijsclausule. Met de term ‘in elk geval’ wordt tot uitdrukking gebracht dat het geen limitatieve opsomming betreft, maar dat er meer situaties denkbaar zijn waarin naleving van artikel 6.4 redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Ten aanzien van een principiële discussie over het al dan niet toelaatbaar zijn van ondergrondse arbeidsplaatsen deel ik uw opvatting niet. Op grond van de Arbowet worden minimumeisen gesteld aan arbeidsplaatsen, ongeacht of deze boven dan wel onder de grond zijn gelegen. In veel winkelcomplexen, met name in stadscentra, worden lager gelegen verdiepingen als koopruimte gebruikt. Ook op andere verdiepingen treedt vaak weinig daglicht binnen. De daglicht- en uitzichtbepaling van het voormalige Restgroepenbesluit verzette zich daar niet tegen. De toelichting meldde daarover: “hoewel die arbeid plaatsgebonden is, wordt door veelvuldige contacten met klanten en bezoekers bereikt wat met het artikel wordt beoogd”. Naar mijn mening heeft dit niet tot omstandigheden geleid die met nieuwe wettelijke maatregelen moeten worden gecorrigeerd.
Met u is de Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER van mening dat de door mij voorgestelde beleidsregel niet de gewenste duidelijkheid verschaft. Ik begrijp dat u van mening bent dat de inhoud van de beleidsregel niet goed valt te verenigen met de redactie van het artikel en de algemene toelichting op de redelijkerwijsclausule. Wellicht had de strekking van de daglichtbepaling duidelijker in de toelichting kunnen worden weergegeven. Gelet ook op het gegeven dat u uit de formulering van het artikel in het Arbobesluit eerst een ‘ernstige afzwakking’ concludeert en thans op grond van hetzelfde artikel uitgaat van nieuwe verplichtingen, is mijn conclusie dat een nadere uitleg van de bepaling geboden is.
Ik ben van oordeel dat een beleidsregel daartoe de meest geëigende weg is en ook nodig voor een eenduidige handhaving. Ik heb daarom rekeninghoudend met uw commentaar en dat van de SER de toelichting op de beleidsregel aangepast.
Voor uw informatie is de aangepaste beleidsregel bijgevoegd.
Een afschrift van deze brief gaat naar de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en naar de Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER.
Hoogachtend, de Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
J.F. Hoogervorst